Uitspraak
[woonplaats].
21 december 1982.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de onttrekking aan het verkeer van een dubbelloops jachtgeweer, kaliber 16, op basis van artikel 36a van het Wetboek van Strafrecht. De Rechtbank had op 20 augustus 1982 op vordering van het openbaar ministerie de onttrekking aan het verkeer van het jachtgeweer verklaard en het beklag van de rekwirant tegen de inbeslagneming ongegrond verklaard. De rekwirant heeft cassatie ingesteld, waarbij de Hoge Raad ambtshalve de ontvankelijkheid van het cassatieberoep heeft beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat tegen de beschikking van de Rechtbank, die betrekking heeft op de onttrekking aan het verkeer, geen cassatieberoep openstaat voor de belanghebbende, maar dat de rekwirant zich schriftelijk heeft beklaagd over de onttrekking aan het verkeer van het jachtgeweer. Dit betekent dat de Rechtbank de zaak op het klaagschrift moet behandelen, tenzij het klaagschrift wordt ingetrokken.
Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat er een verzuim is opgetreden in de procedure, omdat er geen proces-verbaal is opgemaakt van het onderzoek in raadkamer, zoals vereist door artikel 25 van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim is zo wezenlijk dat het de nietigheid van het onderzoek met zich meebrengt. Hierdoor kan de beschikking van de Rechtbank, voor zover deze betrekking heeft op de ongegrondverklaring van het beklag tegen de inbeslagneming van het jachtgeweer, niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigt deze beschikking en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van het klaagschrift. De Hoge Raad bepaalt dat de stukken van het geding na afloop van de berechting ter afdoening aan de Griffier van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem moeten worden gezonden.