(ii) vindt leiden tot willekeurige en onredelijke belastingheffing wanneer als belastingplichtige wordt aangewezen de zakelijk gerechtigde tot de woning (zie de eerste rechtsoverweging).
Ad (i):
Burgemeester en Wethouders stellen zich in het middel op het standpunt dat het feit dat artikel 275 van de gemeentewet de mogelijkheid opent belasting te heffen van natuurlijke personen die zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan negentig dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden, niet in de weg staat aan heffing van toeristenbelasting van de zakelijk gerechtigden tot tweede woningen waarin zij verblijf houden, maar niet hun hoofdverblijf.
De ruime tekst van artikel 276 van de gemeentewet stelt geen beperking als die welke het Hof blijkbaar voor ogen stond. Reeds tijdens de totstandkoming van de Wet van 24 december 1970, Stb. 608, had men de mogelijkheid van cumulatie van forensenbelasting en toeristenbelasting duidelijk voor ogen.
Weliswaar werd die cumulatie onwenselijk geacht maar zij is niet uitgesloten. Zie ook Hof 's-Gravenhage 1 oktober 1975, B.N.B. 1976/83, Vakstudie art. 275-33 (aantekening 19) artikel 276-6 (aantekening 4).
Wat daarvan zij, uit 's Hofs uitspraak blijkt niet dat in de gemeente [Q] ook een forensenbelasting zou bestaan en het cumulatieprobleem kan derhalve 's Hofs mening niet hebben beïnvloed. De gemeente overweegt ook niet een forensenbelasting in te voeren.
Ad (ii):
Voor de beoordeling van 's Hofs uitspraak en van het middel is van belang dat de Modelverordening op de toeristenbelasting (VNG) in artikel 5a uitdrukkelijk voorziet in een forfaitaire tariefstelling ten aanzien van .... vakantiehuisjes of soortgelijke ruimten, die zijn bestemd voor of worden gebezigd als verblijf van één of meer personen tezamen voor vakantie- of andere recreatieve doeleinden. De toelichting (Vakstudie artikel 276-41) geeft aan dat het bij dergelijke huisjes vaak moeilijk zal zijn het aantal malen dat personen van buiten erin verblijven te registreren en dat daarom het tarief is gerelateerd aan het object.
Vakstudie aantekening 12 (artikel 276-21) geeft wat cijfers waaruit blijkt dat onder meer voor zomerhuisjes, zomerbungalows en vakantiehuisjes in vele gemeenten in Nederland forfaitaire bedragen worden geheven.
Het Hof lijkt zich te hebben verkeken op het onderscheid tussen het voorwerp van de toeristenbelasting, het verblijf van niet-ingezetenen binnen de gemeente, en de grondslag waarop het tarief is toegepast, zijnde de tweede woning in de beperkte zin van de Verordening.
Met verzoek op grond van het middel of van één of meer onderdelen daarvan, dan wel op zodanige grond als de Hoge Raad juist zal oordelen, de uitspraak van het Hof te vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.'';
Overwegende omtrent het middel:
dat ingevolge artikel 276, lid 1, van de gemeentewet ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet in het bevolkingsregister der gemeente zijn opgenomen een toeristenbelasting kan worden geheven;
dat naar de aard van een zodanige verblijfsbelasting aan de regeling daarvan in een gemeentelijke verordening als eis moet worden gesteld dat zij het bedrag van de belasting afhankelijk stelt van feiten en omstandigheden welke verband houden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt, waarbij overigens aan de gemeentelijke wetgever de bevoegdheid niet kan worden ontzegd te dier zake een forfaitaire regeling vast te stellen;
dat wat betreft het verblijf in woningen het stellen van evenbedoelde eis ook strookt met het stelsel van de gemeentewet, welke in artikel 275 een afzonderlijke regeling geeft voor de heffing van belasting ter zake van het beschikbaar houden van een gemeubileerde woning onafhankelijk van de duur van het verblijf of het aantal personen dat verblijf houdt;
dat artikel 2, lid 1, in verbinding met artikel 5, leden 1 en 3, van de onderhavige verordening voor het verblijf in een tweede woning een regeling behelst welke erop neerkomt dat het bedrag van de belasting onafhankelijk is van de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt;
dat deze regeling strijdig is met artikel 276, lid 1, van de gemeentewet en het Hof mitsdien terecht - wat er zij van de daarvoor aangevoerde gronden - die regeling onverbindend heeft geoordeeld;
dat derhalve het middel niet tot vernietiging van 's Hofs uitspraak kan leiden;
Verwerpt het beroep.
Gedaan bij de Heren Van Dijk, Vice-President, Reynders, Van der Vorm, Stoffer en Bloembergen, Raden, en door de Vice-President voornoemd uitgesproken ter Raadkamer van de zeventiende juni 1900 een en tachtig, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Mees.