ECLI:NL:HR:1981:AJ4838

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 1981
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
73.263
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Moons
  • J. de Groot
  • H. de Waard
  • J. Jeukens
  • M. Haak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De interpretatie van het begrip 'weg' in het verkeersrecht en de gevolgen voor de vrijspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 1981 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vrijspraak van de Rechtbank. De verdachte was vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, namelijk het hinderen van een bromfietser tijdens het afslaan op de Welterlaan in Heerlen. De Rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van twee afzonderlijke wegen, waardoor de verdachte niet in strijd had gehandeld met de verkeersregels. De Hoge Raad oordeelde echter dat de Rechtbank een onjuiste opvatting had over de betekenis van het begrip 'weg' zoals bedoeld in artikel 46 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens. De Hoge Raad benadrukte dat de feitelijke situatie ter plaatse bepalend is voor de vraag of er sprake is van dezelfde weg of van afzonderlijke wegen. De Hoge Raad vernietigde de vrijspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. Dit arrest onderstreept het belang van een juiste interpretatie van verkeersregels en de noodzaak om de feitelijke situatie in ogenschouw te nemen bij het beoordelen van verkeersdelicten.

Uitspraak

22 december 1981
Strafkamer
nr. 73.263
E.H.
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 26 november 1980 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937, wonende te [woonplaats]
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Heerlen van 1 oktober 1979 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding telastegelegde.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de Verkeersschout bij het Arrondissementsparket te Maastricht. Deze heeft het navolgende middel van cassatie voorgesteld:
Schending van het recht en/of verkeerde toepassing, met name van de artikelen
I: 348; 350; 352; 358; 359 en 425 Wetboek van Strafvordering
II: 1 lid 1 sub 1º en 2 Wegenverkeerswet
III: 6 en 46 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens doordien de Rechtbank bij de beraadslaging en beslissing tot vrijspraak van het de verdachte telastegelegde is uitgegaan van con onjuiste (immers met de wetstrijdige) opvatting van het in de telastelegging gestelde begrip "weg" welk begrip moet worden geacht aldaar te zijn gebruikt in dezelfde zin als welke daaraan toekomt in artikel 46 R.V.V. en mitsdien heeft de Rechtbank niet beraadslaagd op de grondslag der telastelegging, zodat de gegeven vrijspraak niet is een vrijspraak als bedoeld in artikel 450 lid 1 Wetboek van Strafvordering.
Toelichting:
Verdachte is verweten dat hij rijdende over de hoofdrijbaan van de Welterlaan, zijnde een autoweg bestaande uit twee maal twee rijstroken gescheiden door een middenberm, naar rechts, in de richting van de oprit van de Keulseweg is afgeslagen, waarbij hij een bestuurder van een bromfiets welke reed over een rechts naast genoemde hoofdrijbaan en middels een, blijkens de situatieschets, smalle berm daarvan gescheiden ventweg, heeft gehinderd. Voor het verkeer rijdende over genoemde ventweg en naderende de kruising met de oprit van de Keulseweg is geplaatst bord 9 bijl. II R. V. V.
Volgens het bestreden vonnis van de Rechtbank is bij besluit van Burgemeester en Wethouders van Heerlen de eerdergenoemde hoofdrijbaan aangeduid als voorrangsweg en de onderhavige ventweg niet, terwijl op de kruising van de oprit tot de Keulseweg en deze ventweg, de voorrang is geregeld, zodanig dat het verkeer op de oprit voorrang geniet. Reeds hierom aldus de rechtbank is er met betrekking tot de hoofdrijbaan en de ventweg van de Welterlaan sprake van twee wegen, en is de voorrang geregeld. Daar er geen sprake is van dezelfde weg als bedoeld in artikel 46 R.V.V. is de verdachte daarop vrijgesproken.
Voor de vaststelling of er sprake is van één of twee afzonderlijke wegen is echter slechts van belang de feitelijke situatie zoals deze zich van de weggebruiker toont, en deze voor de gemiddelde weggebruiker duidelijk is, en niet het besluit van B en W. tot aanwijzing van de hoofdrijbaan tot voorrangsweg en de ventweg niet als zodanig. In deze geest is ook het arrest van uw Raad d.d. 6 december 1977 (NJ 78-580): Wanneer de bebording in strijd is met het daaraan ten grondslag liggende besluit van B en W, geldt voor de weggebruiker de feitelijke situatie. (deze is immers voor iedereen kenbaar.) Indien slechts de hoofdrijbaan als voorrangsweg is aangenomen en de ventwegen niet, noopt dit niet tot de beslissing "dat er reeds hierom sprake is van twee wegen" zoals de Rechtbank deed. In het arrest van uw Road van 31 oktober 1958 (NJ 59-29) is reeds vastgesteld dat een als voorrangsweg aangeduide hoofdrijbaan en niet als zodanig aangeduide ventweg, deel kunnen uitmaken van één weg.
In de onderhavige situatie was nog sprake van "van richting veranderen" door het voertuig van verdachte; De voorgenomen richting verandering was, mede blijkens de situatieschets, nog niet voltooid en er was nog niet enige afstand in de nieuwe richting afgelegd, welk vereiste blijkt uit de arresten van uw Raad van 24 juni
1958 (NJ 59-49) en van 17 februari 1959 (NJ 59-197). Reeds hierom kan er geen sprake zijn van een voorrangsregeling tussen het zich op de ventweg bevindende, en het van de hoofdrijbaan afbuigende verkeer. Dit kan temeer niet, daar de voorrangsregeling slechts geldt op kruisingen of splitsingen van wegen, waarvan bij een hoofdweg en een ventweg geen sprake is. Het voor het verkeer op de ventweg geplaatste bord 9 bijl II R.V.V. is in deze situatie dan ook ten overvloede geplaatst. In een vrijwel identieke situatie, in het arrest van uw Raad van 21 februari. 1979, ( VR 78-68) is vermeld; "Vooropgesteld moet worden dat de borden volgens model 9 van bijl II van het R.V.V. naar Ons oordeel volstrekt overbodig -om niet te zeggen "geheel ten onrechte"- zijn geplaatst”. Deze voorrangsregeling gaat hier derhalve niet op zoals door de rechtbank wel is overwogen. Door de steeds ruimere aanleg der infrastructuur zal het begrip "weg" steeds meer ter discussie worden gesteld. De interpretatie van dit begrip dient in overeenstemming te zijn met artikel 1 lid 1 sub 1º der W. V. W., waar onder "weg" mede wordt verstaan: de tot wegen behorende paden en bergen of zijkanten. In het vakgebied der weg- en waterbouwkunde verstaat men onder het begrip "weg" alle rijbanen, tussenbermen, rijwiel- en voetpaden, met inbegrip van, en gelegen tussen de uiterste bermen.
De interpretatie van het begrip "weg". mag evenmin in strijd zijn met de duidelijkheid voor de weggebruiker. Door de interpretatie welke de rechtbank aan dit begrip heeft gegeven, wordt de verkeersonveiligheid echter bevorderd. Weggebruikers, rijdende over de ventweg zijn bij deze enge interpretatie van de Rechtbank verplicht voorrang te verlenen aan verkeer wat hen van achteren nadert en welk verkeer tevens een bijzondere manoeuvre uitvoert. Dit is in strijd met de strekking der Wegenverkeerswet, waar de extra zorg en voorzichtigheid immers altijd wordt verlangd van die weggebruiker die een bijzondere manoeuvre uitvoert.
Uit o.a. de arresten van uw Raad van 21 februari. 1970 (VR 78-68) 31 oktober 1958 (NJ 59-29) en 23 mei. 1967 (VR 67-92) blijkt dat onder het begrip "weg" mede begrepen kan zijn de naast de hoofdrijbaan gelegen ventweg. Door, zoals de rechtbank i.c. gedaan heeft, te beslissen dat hoofdrijbaan en ventweg niet zijn één weg, heeft de rechtbank aan het begrip "weg" een andere, engere betekenis gegeven dan hieronder in de wegenverkeerswet en het reglement verkeersregels on verkeerstekens wordt verstaan, In ieder geval heeft de rechtbank het betreffende begrip te eng geïnterpreteerd door de beslissing of er sprake is van één of twee wegen afhankelijk te stellen van het besluit van B en W te Heerlen de hoofdrijbaan als voorrangsweg de ventweg niet als zodanig aan te wijzen. Mitsdien is de verdachte van iets anders vrijgesproken dan het hem telastegelegde; zodat de rechtbank niet heeft beraadslaagd op de grondslag der telastelegging.
Namens de verdachte heeft Mr. J. Roeleveld, advocaat te Heerlen, het cassatieberoep tegengesproken.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Leijten heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de Verkeersschout in het door hem ingestelde beroep.
4. Telastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte telastegelegd:
dat hij in de gemeente Heerlen op of omstreeks 17 oktober 1978 als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) daarmede over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Welterlaan toen hij rechts afsloeg in de richting van de rechts van hem gelegen voor het openbaar verkeer openstaande weg de oprit van de Keulseweg de bestuurder van een bromfiets, die hem, verdachte, op eerstgenoemde weg was achteropgekomen en zich naast hem, verdachte, bevond, althans zich rechts dicht achter hem, verdachte, bevond, heeft gehinderd;
Ter motivering van de gegeven vrijspraak heeft de Rechtbank het navolgende overwogen:
dat de Rechtbank niet wettig en overtuigd bewezen acht, hetgeen aan verdachte is te laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken;
dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat verdachte in de gemeente Heerlen op 17 oktober 1978 met het door hem bestuurde motorrijtuig rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de als autoweg aangeduide Welterlaan en gekomen nabij de ongelijkvloerse kruising van deze weg met de Keulseweg naar rechts is afgeslagen teneinde de oprit naar die Keulseweg te gaan berijden op een moment dat tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd een over de parallelweg, gelegen langs de autoweg Welterlaan - een zogenaamde ventweg - rijdende bromfietser de kruising van die parallelweg of ventweg met de afslag naar rechts van de Welterlaan/oprit van voornoemde Keulseweg was genaderd;
dat aan verdachte in prima is ten lastegelegd - zakelijk- dat hij een bromfietser die zich op de Welterlaan naast, althans dicht achter hem, vond heeft gehinderd hetgeen zou opleveren overtreding van artikel 46 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens; dat; daargelaten de vraag of in het ten laste gelegde wel voldoende duidelijk is omschreven waar de bestuurder van de bromfiets heeft gereden over de Welterlaan, die door verdachte werd bereden, uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat bedoelde bestuurder van de bromfiets heeft gereden over een naast genoemde Welterlaan lopende parallelweg of ventweg;
dat zich bij de processtukken bevindt en zijdens de verdediging in het geding is gebracht een besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerlen d.d. 13 maart 1972, volgens welk besluit onder meer de hoofdrijbaan (autoweg) is aangeduid als voorrangsweg (II b) en bedoelde ventweg niet is aangeduid als voorrangsweg, waarbij de punten van samenkomst van de ventweg met de als autoweg aangeduide toe- en afritten naar de Keulseweg als voorrangskruising worden aangemerkt (II e);
dat reeds hierom moet worden aangenomen dat er sprake is van twee aparte wegen waarvan voorrang uitdrukkelijk is geregeld door middel van plaatsing van bord 9, daarbij in het midden latende hoe deze plaatsing ten tijde van het gebeurde was uitgevoerd;
dat op voormelde grond de in de telastelegging bedoelde Welterlaan niet kan worden beschouwd als een weg waarop zonder meer de regeling van artikel 46 van het Reglement verkeersregels en, verkeerstekens betrekking heeft, zodat in dit geval niet als wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het hem telastegelegde heeft gepleegd en hij derhalve daarvan behoort te worden vrijgesproken;
5. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
5.1 Nu het beroep is gericht tegen een vrijspraak, moet de Hoge Raad, gelet op het bepaalde in artikel 430, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, vooreerst beoordelen of de Verkeersschout in dat beroep kan worden ontvangen.
5.2 Daartoe dient te worden onderzocht of de gegeven vrijspraak een andere is dan die bedoeld in evengenoemde wetsbepaling, hetgeen onder meer het geval zou zijn indien het Hof zou hebben vrijgesproken van iets anders dan het telastegelegde.
5.3 Het vorenstaande brengt mee dat eerst dient te worden onderzocht of de Rechtbank is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de in de telastelegging voorkomende woorden "(rijdende over) de .. . weg, ( ... de bestuurder van een bromfiets, die hem verdachte) op eerstgenoemde weg (was achteropgekomen ... heeft gehinderd)", welke bewoordingen aldaar kennelijk zijn gebezigd in dezelfde zin als toekomt aan de uitdrukking "dezelfde weg" in artikel 46 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens.
5.4 Voor de beoordeling van de vraag of een uit meerdere delen bestaande weg moet worden aangemerkt als "dezelfde weg" in evenbedoelde zin, dan wel of die delen evenzovele afzonderlijke wegen vormen, is beslissend de feitelijke situatie ter plaatse zoals zich deze aan de weggebruiker voordoet. De plaatsing van verkeerstekens kan daarbij van belang zijn.
5.5 Blijkens haar hiervoren onder 4 weergegeven overwegingen heeft de Rechtbank haar oordeel dat te dezen geen sprake is van "dezelfde weg", louter doen steunen op het besluit van Burgemeester en Wethouders der gemeente Heerlen van 13 maart 1972 tot het plaatsen van borden als bedoeld in bijlage II van het .Reglement verkeersregels en verkeerstekens - waaronder bord 8 en bord 9 - ter regeling van de voorrang met betrekking tot de onderhavige wegen.
5.6 Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank echter door daarbij in het midden te laten hoe uitvoering is gegeven aan voormeld besluit en door ook overigens geen betekenis toe te kennen aan de feitelijke situatie ter plaatse een onjuiste maatstaf aangelegd bij de uitleg van meergenoemde uitdrukking.
5.7 Aldus is de Rechtbank bij haar beslissing tot vrijspraak uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de betekenis van voormeld onderdeel van de telastelegging, hetgeen meebrengt dat zij de grondslag der telastelegging heeft verlaten, zodat zij de verdachte heeft vrijgesproken van iets anders dan deze is telastegelegd.
6. Beoordeling van het middel en slotsom
Het hiervoren onder 5 overwogene brengt mee dat het middel gegrond is, zodat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.
7. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt het bestreden vonnis en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de president Moons als voorzitter en de raadsheren De Groot, De Waard, Jeukens en Haak, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 15 december 1981.