Uitspraak
[plaats].
MIDDEL I
AD A DE FEITEN
MIDDEL II
C.
29 september 1981.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 1981 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van boeken uit een boekhandel. Het Hof had in hoger beroep het onderzoek heropend en de verdachte veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. De verdachte stelde in cassatie dat hij op het moment van aanspreken door de verbalisanten niet als verdachte kon worden aangemerkt, en dat het gesprek op straat als een verhoor moest worden beschouwd, waarbij de regels van het Wetboek van Strafvordering niet waren nageleefd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verbalisanten vrijstonden om vragen te stellen aan de verdachte, en dat de verdachte pas als verdachte kon worden aangemerkt na zijn antwoord op de tweede vraag. De Hoge Raad concludeerde dat de geestelijke en lichamelijke toestand van de verdachte niet zodanig was dat hij niet in staat was om een verklaring af te leggen. De middelen van cassatie werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraken niet vernietigd hoefden te worden.