Uitspraak
Strafkamer
Rek.nr. 70.977
H.W.
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954 wonende te
[woonplaats].
1. "medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en
etalageruitte slaan. De leer van het Hof past in een puur objektieve pogingstheorie waarin de absolute en relatieve ondeugdelijke poging scherp als aan elkander grenzend worden onderscheiden. In een wat subjektievere pogingstheorie (vgl. H.R. 19 sept 1977, N.J. 1978, 126 noot Mulder) zal de ondeugdelijkheid van het middel hechter verbonden zijn met de handeling zoals die zich in konkreto heeft geopenbaard. Met andere woorden men moet zich afvragen of gegeven de konkrete gang van zaken waarschijnlijk was dat het gevolg was ingetreden, (vgl. Hazewinkel-Suringa 7e dr., pg. 353). Dit betekent dat men zich niet zoals het Hof doet moet begeven in allerlei hypothetische konstrukties, omdat dit tot resultaten leidt waarin elk verband tussen de bewustzijnsinhoud van de dader en de beoordeling der absolute of relatieve ondeugdelijkheid ontbreekt. Want konsekwent doorredenerend in de opvatting van het Hof zou in het onderhavige geval het beroep op de ondeugdelijkheid van de poging in deze ook verworpen kunnen worden met de overweging, dat de zolder, achterdeur of kelder aan de achterzijde toevallig niet van lexanruit voorzien waren. Door deze hypothetische konstrukties wordt de aktiviteit van de verdachte te zeer uitgebreid, waarmede aan het begrip middel een inhoud wordt gegeven welke niet strookt met datgene wat in de rechtswetenschap tot dusverre daarover is gezegd, (vgl. noot B.V.A.R. onder H.R. 29 maart 1949, N.J. 1949, 422.)
Dit is niet anders, wanneer zich achter die etalageruit nog een lexanruit blijkt te bevinden welke een verwezenlijking van genoemd voornemen door het slaan van een gat in die etalageruit onmogelijk maakt.
Het Hof heeft mitsdien terecht geoordeeld dat in casu sprake was van een strafbare poging, wat er zij van de gronden die het daarvoor heeft aangevoerd.
15 januari 1980.