ECLI:NL:HR:1980:AC2189

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 1980
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71916
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.J. de Vries
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoogde strafoplegging bij verkeersdelicten en motivering door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 1980 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar veroordeeld voor drie verkeersdelicten, waaronder het rijden onder invloed van alcohol en het niet meewerken aan een bloedonderzoek. De Politierechter had een geldboete van ƒ 600 opgelegd en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden. In hoger beroep heeft het Hof de straf verzwaring doorgevoerd, met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de straf zo aanzienlijk was verhoogd.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet verplicht was om een bredere motivering te geven voor de strafverhoging, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De Hoge Raad concludeerde dat de strafoplegging in overeenstemming was met de wettelijke mogelijkheden en dat de motivering van het Hof voldoende was, ondanks dat de verdachte van mening was dat de Politierechter ook rekening had gehouden met de tijdsduur tussen de delicten. De Hoge Raad verwierp het beroep, omdat er geen gronden waren voor cassatie en de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de motivering van strafopleggingen in hoger beroep en de ruimte die rechters hebben om straffen te verhogen, mits dit binnen de wettelijke kaders blijft. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad als hoogste rechter in het toetsen van lagere uitspraken op juridische gronden.

Uitspraak

11 november 1980
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 februari 1980 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak.
Het Hof heeft in hoger beroep — behoudens ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan — bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar op 23 juli 1979, waarbij de verdachte tot straffen is veroordeeld ter zake van 1. ‘’als bestuurder van een motorrijtuig handelen in strijd met artikel 30, lid 1 aanhef sub a Wegenverkeerswet’’ en 2. ‘’als bestuurder van een motorrijtuig handelen in strijd met artikel 33a, lid 3 Wegenverkeerswet’’ en 3. ‘’als bestuurder van een motorrijtuig handelen in strijd met artikel 26, lid 2 Wegenverkeerswet’’. Het Hof heeft de verdachte deswege veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twaalf maanden.
2. Het cassatieberoep.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft advocaat Mr G. Spong, te 's-Gravenhage, het navolgende middel van cassatie voorgesteld:
Verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid medebrengt en/of schending van het Nederlandse recht in het bijzonder de artikelen 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering doordien het Hof zonder nadere, althans voldoende nadere, motivering aan requirant een aanmerkelijk hogere straf heeft opgelegd, zodat 's Hofs arrest niet voldoende met redenen is omkleed.
Toelichting:
Requirant is terzake 3 misdrijven te weten overtreding van respectievelijk artikel 30 lid 1 aanhef, artikel 33a lid 3 en artikel 26, lid 2 van de Wegenverkeerswet door de Politierechter veroordeeld tot een geldboete van ƒ 600 en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 9 maanden. Het Hof vernietigt dit vonnis uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging en motivering en legt aan requirant een straf op van twee weken gevangenisstraf onvoorwaardelijk en een ontzegging van 12 maanden. Deze strafverhoging is zonder enige twijfel spectaculair te noemen. De enige nadere motivering dat wil zeggen van de strafmotivering in eerste aanleg afwijkende is de zinsnede:
‘’in het bijzonder gelet op het zich voordoen van drie ernstige verkeersdelicten binnen korte tijd.’’
Requirant is van oordeel dat zulks niet als nadere motivering, welke in casu geboden was, kan gelden, aangezien de bewezenverklaring van het Hof hetzelfde is als van de Politierechter, zodat aangenomen moet worden dat uit de aard der zaak ook de Politierechter met dit korte tijdsbestek rekening heeft gehouden.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
-
4. Bewezenverklaring.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
‘’1. dat hij op 9 oktober 1978 in de gemeente Uitgeest als bestuurder van een personenauto na een ongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg 9, ontstaan als gevolg van een aanrijding met het door verdachte bestuurde voertuig, waarbij schade was toegebracht aan een lichtmast, — toebehorend aan een ander dan aan een inzittende van het door verdachte bestuurde voertuig — is weggereden voordat de identiteit van verdachte, en van het door verdachte bestuurde voertuig behoorlijk was kunnen worden vastgesteld;
2. dat hij op 9 oktober 1978 in de gemeente Uitgeest als bestuurder van een personenauto aan wie — wegens verdenking kort (enkele uren of minder) tevoren dat voertuig te hebben bestuurd in strijd met artikel 26 van de Wegenverkeerswet — door een opsporingsambtenaar was gevraagd toestemming te geven tot het verrichten van een onderzoek (zoals bedoeld in genoemd artikel) van zijn bloed, waarop verdachte die toestemming niet had gegeven, vervolgens, toen een hulpofficier van justitie, althans een daartoe door de minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie op grond van die verdenking aan verdachte had bevolen zich aan zo'n bloedonderzoek te onderwerpen, aan dat bevel geen gevolg heeft gegeven en geen medewerking aan die bloedproef heeft verleend;
3. dat hij op 23 november 1978 in de gemeente Amsterdam als bestuurder van een personenauto dat voertuig heeft bestuurd op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Zeilstraat, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek (zoals bedoeld in artikel 26, lid 2 Wegenverkeerswet) 1,21 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, althans hoger bleek te zijn dan een halve milligram alcohol per milliliter bloed.’’
5. Beoordeling van het middel.
De verdachte is in eerste aanleg, overeenkomstig de vordering van de Officier van Justitie, veroordeeld tot een geldboete van ƒ 600 subsidiair 24 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 9 maanden. In hoger beroep is de verdachte, overeenkomstig de vordering van de Procureur-Generaal bij het Hof, veroordeeld tot 2 weken gevangenisstraf, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 maanden. Het Hof heeft in het bestreden arrest dienaangaande overwogen:
‘’dat na te melden straffen in overeenstemming zijn met de ernst van het bewezene (in het bijzonder gelet op het zich voordoen van drie ernstige verkeersdelicten binnen korte tijd), de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.’’
In aanmerking genomen dat volgens de wet terzake van de bewezenverklaarde feiten kan worden opgelegd een gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van ten hoogste vijf jaren en gelet op de in hoger beroep gevorderde straf, was het Hof niet gehouden zijn van die van de Polítierechter afwijkende strafoplegging breder te motiveren dan in vorenvermelde overweging is geschied.
Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
6. Slotsom.
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.