ECLI:NL:HR:1980:AB9449

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 1980
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71109
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Moons
  • A. Bronkhorst
  • J. van den Blink
  • W. Wijnholt
  • H. de Waard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vrijspraak in economische strafzaak wegens gasammoniakuitbraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 1980 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een vrijspraak van de Rechtbank in Maastricht. De zaak betreft een vennootschap die werd beschuldigd van het niet doen van aangifte na een gasammoniakuitbraak in haar fabriek op 20 mei 1977. De Rechtbank had de verdachte vrijgesproken, omdat zij niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de lucht zodanig was of dreigde te worden verontreinigd dat er aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid of onduldbare hinder te duchten was. De Hoge Raad oordeelde echter dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste opvatting had gehanteerd van de termen 'te duchten' en 'dreigen', zoals opgenomen in artikel 42 van de Wet inzake de luchtverontreiniging. De Hoge Raad stelde vast dat de Rechtbank niet had gekeken naar de gegevens die de verdachte ten tijde van het voorval ter beschikking stonden, en dat dit een schending van de wet inhield. Hierdoor was de vrijspraak niet geldig, en werd de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van wettelijke termen en de noodzaak om bij het beoordelen van dergelijke gevallen de omstandigheden op het moment van het voorval in acht te nemen.

Uitspraak

5 februari 1980
Strafkamer
Nr. 71.109
R.G.
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 8 mei 1979 in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te
[vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van de Kantonrechter te Sittard van 5 december 1978 waarbij de verdachte is vrijgesproken van het haar telastegelegde.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie in het arrondissement Maastricht. Deze heeft het navolgende middel van cassatie voorgesteld:
‘’Schending en of verkeerde toepassing van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering alsmede artikel 42, lid 1 en 2, van de Wet inzake de luchtverontreiniging, in elk geval schending van het recht, daar de rechtbank bij haar beraadslaging is uitgegaan van een onjuiste en met de wet strijdige opvatting van de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘’te duchten’’, hebbende de rechtbank mitsdien haar beslissing niet gegeven op de grondslag van de tenlastlegging en zijnde derhalve de bij dat vonnis gegeven vrijspraak geen vrijspraak in de zin van artikel 430 van het Wetboek van Strafvordering. Ter toelichting geeft requirant het volgende te kennen. De rechtbank heeft bij de definiëring van de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘’te duchten’’ aansluiting gezocht bij de leer van de adequate veroorzaking waar zij stelt in haar vonnis: ‘’dat naar het algemeen spraakgebruik ‘’te duchten’’ betekent ‘’gevreesd moet worden’’; dat zulks naar het oordeel van de Rechtbank dient te worden verstaan in de objectieve zin, derhalve in die zin dat hetgeen gevreesd moet worden naar algemene ervaringsregelen redelijkerwijs voorzienbaar is;’’. Dit zal echter beoordeeld dienen te worden naar de situatie op het moment van het ‘’ongewone voorval’’, waarvan sprake is in artikel 42 lid 1 van de Wet inzake de luchtverontreiniging, zelf of terstond daarna.
Een andere opvatting is strijdig met de eveneens in artikel 42, lid 1, van die wet voorkomende woorden ‘’dreigen’’, ‘’gevaar’’ en ‘’te duchten’’, welke woorden alle een in de toekomst gelegen verwachting inhouden. Een andere opvatting is evenzeer onverenigbaar met de in artikel 42, lid 2, van die wet neergelegde verplichting om ‘’terstond’’ aangifte van het voorgevallene te doen bij de burgemeester van de gemeente waar de inrichting geheel of in hoofdzaak gelegen is, en voorts met de ratio van deze bepaling die kennelijk beoogt de bevoegde autoriteiten in een zo vroeg mogelijk stadium omtrent het voorgevallene te informeren teneinde hen in staat te stellen de eventueel door hen noodzakelijk geachte maatregelen te treffen. Door toepassing van een post hoc redenering - waarbij de rechtbank niet is uitgegaan van de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van het ‘’ongewone voorval’’ of terstond daarna, doch haar beslissing met name heeft gebaseerd op hetgeen eerst achteraf is vastgesteld - heeft de rechtbank een met artikel 42, lid 1 en 2, van de Wet inzake de luchtverontreiniging onverenigbare inhoud gegeven aan de woorden ‘’te duchten’’ en mitsdien niet beraadslaagd op de ware grondslag van de tenlastelegging.’’
De raadsman van verdachte, Mr Ch.M.E.M. Paulussen, advocaat te Maastricht, heeft het cassatieberoep tegengesproken.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Haak heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
4. Telastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak
Aan de verdachte is telastegelegd:
‘’dat zij op of omstreeks 20 mei 1977 in de gemeente Sittard althans in het gerechtelijk arrondissement Maastricht niet heeft voldaan aan haar verplichting om, toen, in een door haar, verdachte, geëxploiteerde Melaminefabriek in elk geval in een door haar, verdachte, geëxploiteerde inrichting, vallende onder de werking van de Wet inzake de Luchtverontreiniging, welke inrichting geheel of in hoofdzaak in de gemeente Sittard is gelegen, tengevolge van een breuk in elk geval van een storing in een veerveiligheid een gasammoniakuitbraak had plaatsgevonden ten gevolge van welk ongewoon voorval de lucht zodanig was of dreigde te worden verontreinigd, dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade te duchten was, daarvan aangifte te doen bij de burgemeester van de gemeente Sittard en/of de burgemeester van de gemeente Geleen en/of Beek en/of Stein en/of Elsloo en/of Urmond, in elk geval bij de burgemeester als bedoeld in artikel 42 lid 2 van de Wet op de luchtverontreiniging’’;
De Rechtbank heeft de vrijspraak daarvan als volgt gemotiveerd:
‘’dat de Rechtbank, evenals de Kantonrechter, niet wettig en overtuigend bewezen acht, hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nu ter terechtzitting in hoger beroep niet is komen vaststaan dat tengevolge van het onderhavige voorval de lucht zodanig was of dreigde te worden verontreinigd dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade te duchten was;
...
dat de Rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld heeft gezien, welke betekenis dient te worden gehecht aan de woorden ‘’te duchten’’, voorkomende in artikel 42 lid 1 van de Wet inzake de luchtverontreiniging; dat met betrekking tot de betekenis van die woorden noch in de wet noch in de wetshistorie voldoende aanknopingspunten te vinden zijn; dat naar het algemeen spraakgebruik ‘’te duchten zijn’’ betekent ‘’gevreesd moeten worden’’; dat zulks naar het oordeel van de Rechtbank dient te worden verstaan in objectieve zin, derhalve in die zin, dat hetgeen gevreesd moet worden naar algemene ervaringsregelen redelijkerwijs voorzienbaar is; dat ter terechtzitting is gebleken: dat op 20 mei 1977 in de Melaminefabriek van verdachte te Sittard, waar uit de grondstof ‘’ureum’’ onder een druk van 6 atmosfeer in de met veerveiligheden beveiligde leidingen, in aanwezigheid van gasvormig ammoniak, melamine wordt vervaardigd, een verhoogde uitstoot van naar schatting 3,3 tot 5,5 ton ammoniak heeft plaatsgevonden in de open lucht door het breken van een veer in een veerveiligheid; dat om + 14.35 uur door het bedieningspersoneel een ongebruikelijk snelle drukdaling is opgemerkt in de procesdruk van 6 naar 4,5 atmosfeer, waarvan een ernstige lekkage in een van de veerveiligheden, die alle zijn aangesloten op de centrale schoorsteen met een hoogte van + 35 m., de oorzaak moest zijn; dat de veerveiligheid van de ammoniakcirculatiecompressor, bestaande uit een klep, die met behulp van een veer in gesloten toestand wordt gehouden, aan de afvoerzijde warm was hetgeen een duidelijke aanwijzing was voor lekkage, waarna de reservecompressor is gestart en de druk steeg tot ruim 5,5 atmosfeer, om enige tijd later opnieuw terug te vallen; dat vervolgens de overige veiligheden zijn gecontroleerd en is overgeschakeld op de reserve-veiligheid, waardoor de storing om + 15.00 uur definitief is opgeheven; dat na demontage van de veerveiligheid bleek dat de zich hierin bevindende veer was gebroken en deze veer vervolgens voor een onderzoek naar de oorzaak van de breuk is overgebracht naar de Afdeling Materiaal en Corrosie Onderzoek van verdachte; dat op 1 juni 1977 de wachtmeester der Rijkspolitie [verbalisant] heeft gezien, dat langs de openbare weg, de Oude Postbaan, te Stein ter hoogte van het spoorwegviaduct, de groenvoorziening langs deze weg was beschadigd, dat bomen, struiken en andere planten, staande ter weerszijden van deze weg, zuidelijk van voormeld viaduct, verdord waren en dat een groot gedeelte van de bladeren van vele bomen was afgevallen, welke beschadigingen zich voortzetten in westelijke richting tot in de bebouwde kom van de gemeente Stein; dat blijkens verklaringen van getuigen o.m. planten, bloemen en de bladeren van een 30-tal bomen zijn verdord, terwijl ook het gras in een weiland was aangetast; dat in het bedrijf van verdachte een aantal rapporten zijn uitgebracht o.m. door Ir. [betrokkene 1] d.d. 17 juni 1977 nr. 57-GOP-77 betreffende de verhoogde ammoniak-uitworp, waarin o.m. de breuk wordt toegeschreven aan ‘’waterstofbrosheid’’ als gevolg van de uitwendige corrosie van de veer, hetgeen wordt bevestigd in het rapport van [betrokkene 2] van de Afdeling Materiaal en Corrosie Onderzoek van verdachte van 12 oktober 1977 no. Rs. 998246–77-MCO; dat Dr. [betrokkene 3], chef groep Luchtverontreiniging van verdachte in het rapport d.d. 10 juni 1977 no. 8993 CRO-MR2, een berekening heeft gemaakt van de te verwachten ammoniakconcentratie op grondniveau rekening houdende met de ten tijde van de uitstoot heersende weersomstandigheden en er van uitgaande dat de veiligheid met volle capaciteit heeft afgeblazen; dat hij hierbij is uitgegaan van de zogenaamde E(enmalige) P(opulatie) E(xpositie) L(imiet)-waarde zijnde volgens het rapport die concentratie, die de gehele bevolking gedurende een bepaalde korte tijd kan verdragen zonder schadelijke gevolgen te ondervinden; dat hij tot de conclusie is gekomen, dat de EPEL-waarde niet is overschreden en dat derhalve aan mensen geen persoonlijke schade is toegebracht; dat de landbouwdeskundige [betrokkene 4] van de groep Landbouw en Toxiciteit van verdachte in het rapport van 15 juni 1977 no. CRO IS 77 09270 MR2 heeft verklaard met betrekking tot een onderzoek naar de plantenschade en het herstelvermogen daarvan, dat uit diens eigen waarnemingen is gebleken, dat in het meest aangetaste gebied met ernstige schade reeds na veertien dagen een vlot herstel van de bladvorming is opgetreden en dat naar schatting twee maanden na de gasuitbraak, 95% van de vegetatie in het getroffen gebied zal zijn hersteld; dat voornoemde rapporten weliswaar in het bedrijf van verdachte zelf zijn uitgebracht doch dat de Rechtbank daarin geen omstandigheid ziet om de objectiviteit en de juistheid ervan in twijfel te trekken, te meer niet nu die rapporten door het Openbaar Ministerie in het geding zijn gebracht; dat de vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting aannemelijk heeft gemaakt dat de geclaimde en door verdachte aan derden betaalde schade aan gewassen ƒ 1967,- heeft bedragen; dat de Rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel is, dat de lucht niet zodanig verontreinigd is geweest, dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid, onduldbare hinder of ernstige schade is ontstaan; dat, bij de berekening van de uitstoot van het ammoniakgas ervan is uitgegaan dat de veiligheid steeds met volle capaciteit heeft afgeblazen, hetgeen hoogstwaarschijnlijk, gelet op het vermelde verloop van de procesdruk, niet het geval is geweest; dat derhalve niet valt in te zien, dat de gevolgen van de gasuitstoot ernstiger geweest zouden kunnen zijn dan zij zich in casu hebben voorgedaan; dat daarom niet gezegd kan worden dat naar algemene ervaringsregelen redelijkerwijs voorzienbaar was, dat ten gevolge van het onderhavige voorval de lucht zodanig was of dreigde te worden verontreinigd, dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade zou ontstaan’’.
5. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
Nu dit beroep is gericht tegen een vrijspraak moet de Hoge Raad, gezien het bepaalde in artikel 430, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, allereerst beoordelen of de Officier van Justitie in dat beroep kan worden ontvangen.
Daartoe dient te worden onderzocht of de gegeven vrijspraak een andere is dan die bedoeld in de evengenoemde wetsbepaling, hetgeen onder meer het geval zou zijn indien de Rechtbank zou hebben vrijgesproken van iets anders dan het telastegelegde.
Uit de hiervoor onder 4 aangehaalde overwegingen blijkt dat de Rechtbank haar beslissing dat ‘’niet is komen vaststaan dat tengevolge van het onderhavige voorval de lucht zodanig was of dreigde te worden verontreinigd dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade te duchten was’’ heeft gegrond op
a) een berekening van de te verwachten ammoniakconcentratie op grondniveau van Dr. [betrokkene 3] van 10 juni 1977, welk bij de stukken aanwezig rapport het navolgende inhoudt:
‘’Om de vraag te kunnen beantwoorden welke schade er kan ontstaan door een gasuitbraak, zoals die van 20 mei 1977 door de melaminefabriek, dienen de volgende gegevens.
1. Gasuitbraak en weersomtandigheden
Op het moment van de gasuitbraak was de heersende windrichting ca. 60°, de windsnelheid 6,7 m/s en de stabiliteitsklasse D (volgens de indeling van Pasquill) onder regenachtige omstandigheden. De uitbraak vond op 35 m hoogte plaats met een gassamenstelling van 56% ammoniak naast een hoeveelheid onschadelijk waterdamp en koolzuurgas. De temperatuur van de uitgestoten gassen wordt geschat op 50 a 60 °C. De snelheid waarmee ammoniak in de atmosfeer vrijkwam bedroeg 13.300 kg/uur. Niet met zekerheid kan de tijdsduur van de uitbraak worden vastgesteld. Zij bedraagt in elk geval tussen 15 en 25 min. na 14.30 uur.
2. Normen en definities
De
MAC-waardevan een schadelijke luchtverontreiniging is de over de tijd gemiddelde concentratie die ook op den duur zonder schade door een doorsnee arbeidsgeschikt volwassen mens kan worden verdragen wanneer hij daarin regelmatig gedurende 8 a 9 uur per dag bedrijfsarbeid verricht. In Nederland bedraagt deze waarde voor ammoniak 18 mg/m³. De
EPEL-waardeis die concentratie die de gehele bevolking gedurende een bepaalde korte tijd kan verdragen zonder schadelijke gevolgen te ondervinden. In Nederland gelden voor ammoniak de volgende EPEL-waarden: 36 mg/m³ gedurende 1/2 uur, 18 mg/m³ gedurende 1 uur en 18 mg/m³ gedurende 2 uur. De
EEL-waardeis die concentratie die door werkers in de industrie nog getolereerd kan worden zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid, maar wel met de mogelijkheid van direct ongemak of andere blijken van irritatie of vergiftiging. In Nederland worden de volgende EEL-waarden gehanteerd: 290 mg/m³ gedurende 1/2 uur, 220 mg/m³ gedurende 1 uur en 220 mg/m³ gedurende 2 uur.
3. Schade aan mensen
Uit de literatuur is bekend, dat ammoniak in bepaalde concentraties en gedurende een bepaalde inwerktijd schade aan mensen kan toebrengen. Hoewel de literatuurgegevens niet in alle gevallen gelijkluidend zijn kan toch het effect van ammoniak op mensen globaal als volgt worden samengevat: 40–80 mg/m³ kan onder de burgerbevolking paniekreacties veroorzaken, 300 mg/m³ geeft onmiddellijk keel-, neus- en oogirritaties, doch geen ernstig blijvend letsel na een blootstelling van 1/2 a 1 uur, 1400 mg/m³ geeft bij contact met de huid direct blaarvorming en 'chemische' brandwonden, 2000 mg/m³ is na 15 min. blootstelling dodelijk, 4100 mg/m³ is na enige minuten dodelijk.
4. Schade aan planten
De fytotoxiciteit van ammoniak lijkt zeer sterk op die van waterstofchloride of nitreuze gassen. Er zijn evenwel weinig concrete gegevens over plantenschade door ammoniak in de literatuur bekend. De schade die gemeld wordt heeft betrekking op boekweit, Coleus zonnebloem en tomatenplanten die gedurende 1 uur aan 30 mg/m³ ammoniak zijn blootgesteld en ten gevolge daarvan een bruinverkleuring van het blad vertonen. Slechts lichte of nauwelijks waarneembare schade wordt waargenomen met 12,6 mg/m³ ammoniak gedurende 4 uur.
5. Berekening van de ammoniakconcentraties op grondniveau
Met de modellen die ook door de deskundige overheidsinstanties worden gehanteerd voor de berekening van de concentraties in de buitenlucht als gevolg van bepaalde schoorsteenuitworpen is met de in hfdst. 1 genoemde informatie de maximale concentratie uitgerekend aan ammoniak op grondniveau. Deze waarde bedraagt 30 mg/m³ en wordt bereikt op een afstand van 900 a 1000 m. Op 250 m is de concentratie 0,3 mg/m³ en op 2000 m zal de concentratie maximaal een waarde van 9 mg/m³ kunnen bereiken.
6. Conclusie
Ten aanzien van de vraag welke schade de onderhavige gasuitbraak op de omgeving kan veroorzaken kan op grond van hetgeen hierboven is gesteld worden geconcludeerd, dat de EPEL-waarde niet is overschreden en dat derhalve aan mensen geen persoonlijke schade is toegebracht. Echter gezien de berekende concentraties en de literatuurgegevens betreffende plantenschade door ammoniak is het zeer wel mogelijk dat ten gevolge van de gasuitbraak op een beperkt gebied platenschade is veroorzaakt. Door de heersende regenbui op het moment van de gasuitbraak is het niet uitgesloten dat de maximale grondconcentratie aan ammoniak dichter bij het bedrijf kan worden waargenomen dan is berekend. De invloed van een regenbui in combinatie met een ammoniakuitbraak op planten en gewassen is niet bekend’’.
b) een rapport van [betrokkene 4], landbouwdeskundige, van 15 juni 1977, betreffende diens waarnemingen en verwachtingen aangaande de in feite opgetreden schade aan planten;
c) de omvang van de door derden geclaimde schade.
Uit het voorgaande volgt dat de Rechtbank haar ontkennend antwoord op de vraag of de lucht zodanig dreigde te worden verontreinigd dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid, en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade te duchten was, mede heeft gebaseerd op de door haar vastgestelde, en door Dr. [betrokkene 3] voornoemd mede als uitgangspunt van zijn berekening genomen, duur van de gasuitbraak, te weten circa 25 minuten.
Nu de Rechtbank buiten beschouwing heeft gelaten of reeds ten tijde van het optreden van het in de telastelegging bedoelde voorval, de maximale tijdsduur van de verhoogde ammoniakuitworp vaststond, moet reeds op die grond worden geoordeeld dat de Rechtbank bij haar beslissing is uitgegaan van een onjuiste, immers met de wet strijdige, opvatting van de termen ‘’zodanig ... dreigde te worden verontreinigd dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade te duchten was’’, welke termen in de telastelegging kennelijk zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan de overeenkomstige termen in artikel 42 van de Wet inzake de luchtverontreiniging.
Immers, blijkens de bewoordingen van (1) voormeld artikel 42, (2) de plaatsing ervan aan het begin van Hoofdstuk V, getiteld: ‘’voorzieningen in geval van bijzondere omstandigheden’’, en (3) het gestelde in de Memorie van Toelichting bij het desbetreffende ontwerp van wet, strekt dit artikel ertoe te verzekeren dat bij het optreden van de in het artikel bedoelde dreiging ‘’onverwijld’’ de in het artikel bedoelde maatregelen worden genomen en dat van het voorgevallene en van de genomen maatregelen ‘’terstond’’ aangifte wordt gedaan, een en ander teneinde de bevoegde commissaris van de Koningin in staat te stellen te beoordelen of er aanleiding is tot het nemen van één van de in de daaropvolgende artikelen voorziene maatregelen.
Deze strekking brengt mee dat er sprake is van de in het artikel bedoelde situatie, te weten dat ‘’de lucht zodanig ... dreigt te worden verontreinigd dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade te duchten is’’ zodra op grond van de gegevens waarover de meldingsplichtige beschikt ten tijde van het optreden van het in het artikel bedoelde ‘’ongewoon voorval’’ in redelijkheid moet worden geoordeeld dat een aanzienlijke kans bestaat dat het ‘’ongewoon voorval’’ tot aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade opleverende luchtverontreiniging zal leiden.
Door bij haar beslissing buiten beschouwing te laten de vraag over welke gegevens ter beoordeling van de omvang van de dreiging verdachte beschikte ten tijde van het optreden van het in de telastelegging bedoelde voorval, heeft de Rechtbank mitsdien de grondslag van de telastelegging verlaten, zodat zij de verdachte heeft vrijgesproken van iets anders dan was telastegelegd. Dit leidt ertoe dat de gegeven vrijspraak niet kan worden aangemerkt als een vrijspraak in de zin van voormeld artikel 430, eerste lid, zodat de Officier van Justitie in zijn tegen die vrijspraak gericht cassatieberoep kan worden ontvangen.
6. Beoordeling van het middel en slotsom
Het hiervoor onder 5 overwogene brengt mee dat het middel gegrond is, zodat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.
7. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt het bestreden vonnis en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Moons als voorzitter en de raadsheren Bronkhorst, Van den Blink, Wijnholt en De Waard, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op
5 februari 1980.