De Rechtbank heeft de vrijspraak daarvan als volgt gemotiveerd:
‘’dat de Rechtbank, evenals de Kantonrechter, niet wettig en overtuigend bewezen acht, hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nu ter terechtzitting in hoger beroep niet is komen vaststaan dat tengevolge van het onderhavige voorval de lucht zodanig was of dreigde te worden verontreinigd dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade te duchten was;
...
dat de Rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld heeft gezien, welke betekenis dient te worden gehecht aan de woorden ‘’te duchten’’, voorkomende in artikel 42 lid 1 van de Wet inzake de luchtverontreiniging; dat met betrekking tot de betekenis van die woorden noch in de wet noch in de wetshistorie voldoende aanknopingspunten te vinden zijn; dat naar het algemeen spraakgebruik ‘’te duchten zijn’’ betekent ‘’gevreesd moeten worden’’; dat zulks naar het oordeel van de Rechtbank dient te worden verstaan in objectieve zin, derhalve in die zin, dat hetgeen gevreesd moet worden naar algemene ervaringsregelen redelijkerwijs voorzienbaar is; dat ter terechtzitting is gebleken: dat op 20 mei 1977 in de Melaminefabriek van verdachte te Sittard, waar uit de grondstof ‘’ureum’’ onder een druk van 6 atmosfeer in de met veerveiligheden beveiligde leidingen, in aanwezigheid van gasvormig ammoniak, melamine wordt vervaardigd, een verhoogde uitstoot van naar schatting 3,3 tot 5,5 ton ammoniak heeft plaatsgevonden in de open lucht door het breken van een veer in een veerveiligheid; dat om + 14.35 uur door het bedieningspersoneel een ongebruikelijk snelle drukdaling is opgemerkt in de procesdruk van 6 naar 4,5 atmosfeer, waarvan een ernstige lekkage in een van de veerveiligheden, die alle zijn aangesloten op de centrale schoorsteen met een hoogte van + 35 m., de oorzaak moest zijn; dat de veerveiligheid van de ammoniakcirculatiecompressor, bestaande uit een klep, die met behulp van een veer in gesloten toestand wordt gehouden, aan de afvoerzijde warm was hetgeen een duidelijke aanwijzing was voor lekkage, waarna de reservecompressor is gestart en de druk steeg tot ruim 5,5 atmosfeer, om enige tijd later opnieuw terug te vallen; dat vervolgens de overige veiligheden zijn gecontroleerd en is overgeschakeld op de reserve-veiligheid, waardoor de storing om + 15.00 uur definitief is opgeheven; dat na demontage van de veerveiligheid bleek dat de zich hierin bevindende veer was gebroken en deze veer vervolgens voor een onderzoek naar de oorzaak van de breuk is overgebracht naar de Afdeling Materiaal en Corrosie Onderzoek van verdachte; dat op 1 juni 1977 de wachtmeester der Rijkspolitie [verbalisant] heeft gezien, dat langs de openbare weg, de Oude Postbaan, te Stein ter hoogte van het spoorwegviaduct, de groenvoorziening langs deze weg was beschadigd, dat bomen, struiken en andere planten, staande ter weerszijden van deze weg, zuidelijk van voormeld viaduct, verdord waren en dat een groot gedeelte van de bladeren van vele bomen was afgevallen, welke beschadigingen zich voortzetten in westelijke richting tot in de bebouwde kom van de gemeente Stein; dat blijkens verklaringen van getuigen o.m. planten, bloemen en de bladeren van een 30-tal bomen zijn verdord, terwijl ook het gras in een weiland was aangetast; dat in het bedrijf van verdachte een aantal rapporten zijn uitgebracht o.m. door Ir. [betrokkene 1] d.d. 17 juni 1977 nr. 57-GOP-77 betreffende de verhoogde ammoniak-uitworp, waarin o.m. de breuk wordt toegeschreven aan ‘’waterstofbrosheid’’ als gevolg van de uitwendige corrosie van de veer, hetgeen wordt bevestigd in het rapport van [betrokkene 2] van de Afdeling Materiaal en Corrosie Onderzoek van verdachte van 12 oktober 1977 no. Rs. 998246–77-MCO; dat Dr. [betrokkene 3], chef groep Luchtverontreiniging van verdachte in het rapport d.d. 10 juni 1977 no. 8993 CRO-MR2, een berekening heeft gemaakt van de te verwachten ammoniakconcentratie op grondniveau rekening houdende met de ten tijde van de uitstoot heersende weersomstandigheden en er van uitgaande dat de veiligheid met volle capaciteit heeft afgeblazen; dat hij hierbij is uitgegaan van de zogenaamde E(enmalige) P(opulatie) E(xpositie) L(imiet)-waarde zijnde volgens het rapport die concentratie, die de gehele bevolking gedurende een bepaalde korte tijd kan verdragen zonder schadelijke gevolgen te ondervinden; dat hij tot de conclusie is gekomen, dat de EPEL-waarde niet is overschreden en dat derhalve aan mensen geen persoonlijke schade is toegebracht; dat de landbouwdeskundige [betrokkene 4] van de groep Landbouw en Toxiciteit van verdachte in het rapport van 15 juni 1977 no. CRO IS 77 09270 MR2 heeft verklaard met betrekking tot een onderzoek naar de plantenschade en het herstelvermogen daarvan, dat uit diens eigen waarnemingen is gebleken, dat in het meest aangetaste gebied met ernstige schade reeds na veertien dagen een vlot herstel van de bladvorming is opgetreden en dat naar schatting twee maanden na de gasuitbraak, 95% van de vegetatie in het getroffen gebied zal zijn hersteld; dat voornoemde rapporten weliswaar in het bedrijf van verdachte zelf zijn uitgebracht doch dat de Rechtbank daarin geen omstandigheid ziet om de objectiviteit en de juistheid ervan in twijfel te trekken, te meer niet nu die rapporten door het Openbaar Ministerie in het geding zijn gebracht; dat de vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting aannemelijk heeft gemaakt dat de geclaimde en door verdachte aan derden betaalde schade aan gewassen ƒ 1967,- heeft bedragen; dat de Rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel is, dat de lucht niet zodanig verontreinigd is geweest, dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid, onduldbare hinder of ernstige schade is ontstaan; dat, bij de berekening van de uitstoot van het ammoniakgas ervan is uitgegaan dat de veiligheid steeds met volle capaciteit heeft afgeblazen, hetgeen hoogstwaarschijnlijk, gelet op het vermelde verloop van de procesdruk, niet het geval is geweest; dat derhalve niet valt in te zien, dat de gevolgen van de gasuitstoot ernstiger geweest zouden kunnen zijn dan zij zich in casu hebben voorgedaan; dat daarom niet gezegd kan worden dat naar algemene ervaringsregelen redelijkerwijs voorzienbaar was, dat ten gevolge van het onderhavige voorval de lucht zodanig was of dreigde te worden verontreinigd, dat aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid en/of onduldbare hinder en/of ernstige schade zou ontstaan’’.