Tiel-Utrecht bestrijdt dit arrest met het navolgende middel van cassatie, waarvan zij bij pleidooi het eerste onderdeel heeft ingetrokken:
‘’Schending van het recht alsmede verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven, omdat het Hof door te oordelen als in voormeld arrest omschreven, in het bijzonder door te oordelen op de daartoe aangevoerde gronden dat de Tiel-Utrecht geen recht heeft afgifte van de auto te vorderen, in strijd met het recht heeft beslist en zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed om een of meer van de navolgende redenen, zowel ieder op zich als te zamen en in onderling verband.
1) Aan de verzekerde [betrokkene 1] van de Tiel-Utrecht is de hem toebehorende, ten processe nader omschreven, Fiat automobiel op of omstreeks 6 juni 1972 ontstolen en aldus is door hem schade geleden. In verband met deze schade heeft de Tiel-Utrecht aan [betrokkene 1] schade-uitkeringen gedaan. Zij is derhalve gerechtigd ingevolge artikel 284 van het Wetboek van Koophandel om alle rechten welke haar verzekerde tegenover derden mocht hebben ter zake van voormelde schade uit te oefenen.
Onder de rechten die de verzekerde tegen derden had ter zake van de veroorzaakte schade, valt ook het recht om jegens de dief of de overigens tot teruggave verplichte persoon afgifte te vorderen van de in casu gestolen auto.
Ten onrechte overweegt evenwel het Hof, dat een vorderingsrecht als even bedoeld niet bestaanbaar is los van het eigendomsrecht waaraan de wet hetzelve verbindt. Het terugvorderingsrecht is aan te merken als een zelfstandige zaak althans als een zaak die over kan gaan aan een ander dan de eigenaar, en in ieder geval is een zelfstandig recht dat in het kader van artikel 284 van het Wetboek van Koophandel over kan gaan aan de verzekeraar van de benadeelde.
Ook al zou moeten worden aangenomen dat, zoals het Hof overweegt in rechtsoverweging 11, tweede alinea, het terugvorderingsrecht niet bestaanbaar is los van het eigendomsrecht, dan brengen tekst, doel, zin en strekking van artikel 284 van het Wetboek van Koophandel met zich, dat ingevolge deze bepaling het terugvorderingsrecht tezamen met het eigendomsrecht, althans te zamen met het recht dat in casu [betrokkene 1] (nog) had ten aanzien van de auto is overgegaan aan Tiel-Utrecht, in welke zin het Hof zo nodig ambtshalve en met toepassing van artikel 48 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering had moeten beslissen.
2) Door Tiel-Utrecht was in ieder geval gesteld, dat zij het in artikel 2014, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde eigendomsrecht met betrekking tot voormelde auto heeft verworven doordat haar verzekerde [betrokkene 1] het kentekenbewijs en de autosleutels aan haar, Tiel-Utrecht, had afgegeven met de bedoeling dat op laatst genoemde even bedoeld recht van eigendom en het daarmede gepaard gaande opvorderingsrecht van de auto zou overgaan.
Ten onrechte heeft het Hof op de daartoe in het arrest vermelde gronden geoordeeld, dat deze rechten aldus niet op Tiel-Utrecht zijn overgegaan.
Voor overdracht van het eigendomsrecht althans voor overdracht van het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 2014, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en in ieder geval voor overdracht van het met het eigendomsrecht verband houdende terugvorderingsrecht ingevolge artikel 2014, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, is voldoende dat de macht wordt verschaft die de bestolene hetzij juridiek hetzij feitelijk hetzij beiderlei heeft over de hem ontstolen zaak. De macht die de verzekerde [betrokkene 1] feitelijk (nog) had over de hem ontstolen auto bestond uit het bij de auto behorende kentekenbewijs alsmede de autosleutels, welk kentekenbewijs en welke autosleutels zowel juridiek als feitelijk bij de auto gerekend behoren te worden en/of bestanddelen daarvan vormen. Door deze aan de Tiel-Utrecht over te dragen heeft hij, [betrokkene 1] , in ieder geval de feitelijke macht die hij (nog) over de auto had aan de Tiel-Utrecht verschaft. De macht die [betrokkene 1] juridiek had bestond uit diens eigendomsrecht respectievelijk diens revindicatierecht en in ieder geval uit diens recht ex artikel 2014, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek de auto op te vorderen van [verweerder] .
3) Overigens is — nog afgezien van het voorgaande en daargelaten dat [betrokkene 1] nog macht had over de auto door middel van het onder zijn berusting zijnde kentekenbewijs en de autosleutels — onjuist dat [betrokkene 1] het bezit van de auto ten opzichte van [verweerder] had verloren. Immers, [verweerder] kan zich tegenover hem, [betrokkene 1] , niet doen gelden als bezitter en uit dien hoofde een vordering tot afgifte van de auto afweren. In de verhouding tussen [betrokkene 1] en [verweerder] is eerstgenoemde bezitter gebleven, zij het dat zijn feitelijke macht over de auto beperkt casu quo afwezig was. Voor bezit van een roerende zaak is juridiek niet noodwendig, dat men zelf de feitelijke macht daarover heeft.
Dit (relatieve) bezitsrecht kon in ieder geval door [betrokkene 1] aan Tiel-Utrecht worden verschaft. In ieder geval was het aan [betrokkene 1] ingevolge artikel 2014 van het Burgerlijk Wetboek toekomende opvorderingsrecht, voor zover al niet los bestaanbaar, verbonden met meerbedoeld, uit [betrokkene 1] 's eigendomsrecht voortvloeiend bezitsrecht tegenover [verweerder] , overgegaan aan Tiel-Utrecht door afgifte van meer omschreven eigendomspapieren (kentekenbewijs) en autosleutels.
4) Althans en in ieder geval heeft het Hof zijn arrest niet naar de eis der wet omkleed door na te laten te onderzoeken, of meer omschreven bezitsrecht in voege als voormeld is overgegaan aan Tiel-Utrecht, terwijl voorts onduidelijk is, of en in hoeverre het Hof van oordeel is dat aan [betrokkene 1] een bezitsrecht toekwam in zijn verhouding ten opzichte van [verweerder] .";
Overwegende omtrent het middel:
Onderdeel 1 is ingetrokken.
Onderdeel 2, hetwelk zich keert tegen 's Hofs oordeel dat, nu [betrokkene 1] het bezit van zijn auto als gevolg van de diefstal had verloren, de eigendom van die auto niet meer op Tiel-Utrecht kon overgaan krachtens overdracht, treft doel. Zodanige eigendomsovergang is niet reeds uitgesloten op de enkele grond dat op het tijdstip van de overdracht de auto in het bezit van een derde was. De ‘’overgave’’ die krachtens artikel 667 van het Burgerlijk Wetboek voor overdracht van een roerende zaak is vereist, kan in dit geval immers tot stand komen door een overeenkomst tussen de vervreemder en de verkrijger, die tot overdracht strekt en de verkrijger in staat stelt zich jegens derden als eigenaar te legitimeren.
Het vorenstaande brengt mee dat de onderdelen 3 en 4 geen bespreking meer behoeven en dat terugwijzing moet volgen;
Vernietigt het bestreden arrest;
Wijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing terug naar het Gerechtshof te Amsterdam;
Veroordeelt [verweerder] in de kosten op het beroep in cassatie gevallen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Tiel-Utrecht begroot op ƒ 294,35 aan verschotten en ƒ 2.000,-- voor salaris.
Aldus gedaan door Mrs. Dubbink, President, Haardt, Royer, Martens en de Groot, Raden, en door de President voornoemd uitgesproken ter openbare terechtzitting van de eerste februari 1900 tachtig, in tegenwoordigheid van de Procureur-Generaal.