Tegen dit vonnis heeft B.C.A. de volgende middelen van cassatie gericht:
‘’I. Schending van het recht alsmede verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven door te overwegen en te beslissen, gelijk in voormeld vonnis omschreven omdat de Rechtbank, na te hebben geoordeeld dat [verweerder] uitdrukkelijk heeft gesteld dat hij tegen het vonnis voor zover in conventie gewezen geen grieven heeft, en dat dit meebrengt dat hij in zijn beroep tegen het in conventie gewezen vonnis niet kan worden ontvangen, door vervolgens naar aanleiding van het door B.C.A. ingestelde incidenteel hoger beroep te beslissen dat B.C.A. in dit beroep niet kan worden ontvangen omdat het principaal beroep alleen de reconventie betreft in strijd met het recht heeft beslist en haar vonnis niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed, aangezien [verweerder] op de door de wet vereiste wijze — immers binnen de wettelijke termijn door een exploit van aanzegging en dagvaarding en zonder vermelding van middelen of gronden — hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis van de Kantonrechter, voor zover gewezen in conventie, terwijl de niet-ontvankelijkheid van dit hoger beroep slechts haar grond vond in de omstandigheid dat geen grieven waren aangevoerd en een niet-ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep, welke niet-ontvankelijkheid slechts is veroorzaakt door het ontbreken van grieven, rechtens niet met zich brengt dat een tegen hetzelfde vonnis ingesteld incidenteel appel niet-ontvankelijk zou zijn.
II. Schending van het recht alsmede verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven omdat de Rechtbank door te overwegen en te beslissen, gelijk in voormeld vonnis omschreven, in het bijzonder door te overwegen dat de in het vonnis sub 6 aangenomen en aldaar nader omschreven regel niet zou behoeven te worden gevolgd indien tussen de vorderingen in conventie en in reconventie een zodanig verband bestond dat — indien de beslissing van de Kantonrechter in conventie in kracht van gewijsde zou gaan vóórdat de Rechtbank in appel over de reconventie zou hebben beslist — toewijzing van de vordering in reconventie niet meer mogelijk zou zijn, alsmede door te overwegen althans er van uit te gaan, dat het vonnis in conventie en reconventie in dit verband als afzonderlijke vonnissen zijn te beschouwen in strijd met het recht heeft beslist en haar vonnis niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed, aangezien, ook indien het principaal beroep uitsluitend de reconventie betreft, de gedaagde in conventie rechtens alsnog incidenteel beroep kan instellen tegen het vonnis voor zover dit is gewezen in conventie en door de Rechtbank ten onrechte is overwogen dat er in dit verband sprake is van afzonderlijke vonnissen in conventie en reconventie omdat er in conventie en reconventie, blijkens de woorden van de wet, slechts wordt gewezen één vonnis en de omstandigheid dat in conventie en reconventie wordt geoordeeld bij ‘’een en hetzelfde eindvonnis’’ mede brengt dat de vorderingen procesrechtelijk als één complex althans als één processuele eenheid worden beschouwd, zoals ook voortvloeit uit tekst, doel, zin, strekking en geschiedenis van de wettelijke regeling omtrent het instellen alsmede de behandeling en berechting van vorderingen in reconventie zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
III. Subsidiair, namelijk indien de middelen onder I en II niet kunnen leiden tot vernietiging van de beslissing van de Rechtbank omtrent de niet-ontvankelijkheid van het incidenteel appel:
Schending van het recht alsmede verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven door te overwegen en te beslissen gelijk in voormeld vonnis omschreven omdat de Rechtbank door te overwegen dat [verweerder] in zijn beroep niet kan worden ontvangen in strijd met het recht heeft beslist en haar vonnis niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed omdat [verweerder] bij in hoger beroep genomen memorie van grieven zijn eis heeft vermeerderd met hetgeen hem, naar zijn oordeel, nog toekwam over de periode van 1 november 1973 tot 1 februari 1975 met bijkomende bedragen en rente tegen welke vermeerdering als zodanig B.C.A. zich niet heeft verzet bij akte ter rolle en deze vermeerdering inhoudt een door [verweerder] gewenste wijziging van de beslissing in eerste aanleg en aldus rechtens als klacht en/of bezwaar tegen het door de Kantonrechter gewezen vonnis dient te worden aangemerkt in dier voege dat op grondslag daarvan [verweerder] in zijn appel had ontvangen behoren te worden, terwijl in ieder geval bedoelde vermeerdering klaarblijkelijk ten doel had om een in eerste instantie gepleegd verzuim te herstellen en hoger beroep (mede) bestemd is tot herstel van zodanig verzuim, voor de mogelijkheid van welk herstel rechtens niet beslissend is of al dan niet (overigens) grieven zijn aangevoerd.
IV. Schending van het recht alsmede verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven door te overwegen en te beslissen gelijk in voormeld vonnis weergegeven omdat de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter, voor zover in reconventie gewezen, heeft vernietigd, aangezien de rechter die van oordeel is dat de zaak bij een onbevoegde rechter aanhangig is gemaakt en dat een andere gewone rechter bevoegd is, de zaak in de stand waarin zij zich bevindt behoort te verwijzen naar de rechter die haar in die stand behoort te berechten en met zulk een verwijzing niet wel verenigbaar is dat de Rechtbank, het geding in reconventie verwijzende naar het Hof te 's-Hertogenbosch, het vonnis in eerste aanleg voor zover gewezen in reconventie heeft vernietigd, terwijl voorts onduidelijk en onbegrijpelijk is op welke gronden voormelde vernietiging heeft plaatsgevonden respectievelijk nodig en/of vereist was.’’.
[verweerder] heeft in het incidentele beroep tegen dit vonnis voorts het volgende middel van cassatie gericht.
‘’Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordien de Rechtbank op onjuiste, respectievelijk onvoldoende-duidelijk en -begrijpelijke gronden, [verweerder] niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep tegen het vonnis dat de Kantonrechter te Haarlem, op 5 december 1974 tussen partijen heeft gewezen, voor zover in conventie gewezen. Zulks omdat, wanneer een procespartij in appel, bij memorie van grieven, zijn eis heeft vermeerderd en zijn wederpartij zich niet, respectievelijk niet met succes tegen die vermeerdering heeft verzet, het al dan niet-ontvankelijk zijn van die partij in appel niet afhankelijk gesteld mag worden van het antwoord op de vraag of die partij ook nog — al dan niet concrete — grieven tegen het vonnis heeft aangevoerd waartegen hij appel heeft ingesteld.
Geldende zulks althans wanneer, zoals in de onderhavige arbeidsprocedure, een procespartij in eerste aanleg zijn loonvordering heeft beperkt tot het betalen van loon over een bepaalde, eveneens beperkte, periode die gedurende het verloop van die procedure in eerste aanleg tot een einde kwam, in appel bij wege van vermeerdering van eis, tegen welke vermeerdering zijn wederpartij zich niet heeft verzet, alsnog betaling vordert van het loon, verschuldigd over een daarop volgende periode.
Daarbij, datgene wat [verweerder] in appel beoogde, was wel degelijk het verkrijgen van een wijziging van het vonnis dat de Kantonrechter wees; die gevraagde wijziging was voldoende om hem ontvankelijk te verklaren in zijn appelvordering.
Althans geldt, dat [verweerder] vermeerdering van eis in appel een rechtens aanvaardbaar middel was om een (eventueel) in eerste aanleg gemaakt verzuim te herstellen — dat eventuele verzuim zou er dan in bestaan hebben dat in eerste aanleg niet (direct) de gehele loonvordering van [verweerder] geldend gemaakt was —; zodat ook daarom de Rechtbank [verweerder] niet (in het onderhavige deel van zijn appelvordering) niet-ontvankelijk had mogen verklaren.’’;
Overwegende omtrent deze middelen: