ECLI:NL:HR:1979:AC1376

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 1979
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
70591
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Minkenhof
  • A. Bronkhorst
  • W. Wijnholt
  • J. de Waard
  • H. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van Belgische opgeëiste persoon deels toelaatbaar en deels ontoelaatbaar verklaard

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 1979 uitspraak gedaan over de uitlevering van een Belgische opgeëiste persoon. De Rechtbank had de uitlevering toelaatbaar verklaard voor de tenuitvoerlegging van straffen opgelegd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel. Het cassatieberoep is ingesteld door de opgeëiste persoon, die geen middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel het beroep onbeperkt is ingesteld, de kennelijke bedoeling van de opgeëiste persoon is dat het beroep zich richt tegen de toelaatbaarverklaring van de uitlevering.

De Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld of de uitlevering toelaatbaar kan worden verklaard voor veroordelingen tot betaling van geldboeten en proceskosten, alsook voor vervangende vrijheidsstraffen. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank de grenzen heeft overschreden van het Uitleveringsverdrag, en verklaart de gevraagde uitlevering in zoverre ontoelaatbaar. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd voor zover de uitlevering toelaatbaar is verklaard ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de veroordelingen tot betaling van geldboeten en proceskosten, en tot het ondergaan van vervangende vrijheidsstraffen.

De Hoge Raad doet wat de Rechtbank had behoren te doen en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

10 april 1979
Strafkamer
Nr. 70.591 U
mf
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 december 1978 omtrent een verzoek van het Koninkrijk België tot uitlevering van de opgeëiste persoon:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van [de opgeëiste persoon] aan het Koninkrijk België toelaatbaar verklaard ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de hem bij vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel van 25 september 1975 opgelegde straf, voor zover deze geacht moet worden hem te zijn opgelegd terzake van het bij dat vonnis te zijnen laste onder A en B bewezen verklaarde, alsmede ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de hem bij vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel van 7 december 1977 opgelegde straffen.
2. Het cassatieberoep
Het cassatieberoep is ingesteld door [de opgeëiste persoon]. Middelen van cassatie zijn door of namens hem niet voorgesteld. Hoewel het beroep onbeperkt is ingesteld moet als kennelijke bedoeling van [de opgeëiste persoon] worden aangenomen, dat het beroep zich louter richt tegen de gegeven toelaatbaarverklaring.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Remmelink heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen met dien verstande, dat de Hoge Raad de uitspraak zou moeten vernietigen, voor zover de uitlevering toelaatbaar is verklaard ten behoeve van de executie van de requirant bij voormelde vonnissen opgelegde veroordelingen tot betaling van geldboete en proceskosten en tot het ondergaan van vervangende vrijheidsstraf en voor zover de uitlevering terzake van het in het Rechtbank-vonnis sub C aangeduide feit (uitgifte van ongedekte cheques) ontoelaatbaar is verklaard, en ten aanzien van dit laatste punt opnieuw rechtdoende de uitlevering terzake hiervan alsnog toelaatbaar zal verklaren.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Voor zover de uitlevering mede toelaatbaar is verklaard ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij meergemelde vonnissen van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel van 25 september 1975 en 7 december 1977 gegeven veroordelingen tot betaling van geldboeten en proceskosten, alsmede tot het ondergaan van vervangende vrijheidsstraffen, heeft de Rechtbank daarbij grenzen overschreden van het bepaalde in de tweede volzin van artikel 2 lid 1 Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, gesloten te Brussel op 27 juni 1962. Overigens oordeelt de Hoge Raad geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
5. Slotsom
Ten aanzien van de hiervoren sub 4 vermelde veroordelingen tot betaling van geldboeten en proceskosten, alsmede tot het ondergaan van vervangende vrijheidsstraffen, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven en heeft de Hoge Raad te doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
Voor het overige moet het cassatieberoep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch zulks uitsluitend voor zover daarbij de uitlevering van [de opgeëiste persoon] mede toelaatbaar is verklaard ten behoeve van de tenuitvoerlegging van zijn veroordeling bij voormelde vonnissen van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel van 25 september 1975 en 7 december 1977 tot betaling van geldboeten en proceskosten alsmede tot het ondergaan van subsidiaire gevangenisstraffen;
En te dien aanzien opnieuw rechtdoende:
Verklaart de gevraagde uitlevering van [de opgeëiste persoon] in zoverre ontoelaatbaar;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Minkenhof en de raadsheren Bronkhorst, Wijnholt, De Waard en Hermans, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op
10 april 1979.