In deze zaak gaat het om de uitlevering van een Italiaanse nationaliteit naar Italië, waar hij is veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal. De Hoge Raad behandelt de zaak na een eerdere vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De rekwirant, die ten tijde van de uitspraak gedetineerd was, had al een deel van zijn gevangenisstraf ondergaan, maar er bleven nog drie dagen over. De Hoge Raad oordeelt dat de uitlevering voor deze resterende dagen toelaatbaar is, maar niet voor de geldboete of de vervangende vrijheidsstraf die ook aan de rekwirant waren opgelegd.
De zaak werd behandeld na een schorsing van het onderzoek, waarbij de Procureur-Generaal werd verzocht om informatie te verstrekken over de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Uit het onderzoek bleek dat de rekwirant nog drie dagen gevangenisstraf moest ondergaan, naast twintig dagen vrijheidsstraf ter vervanging van een geldboete. De Hoge Raad concludeert dat de uitlevering voor de resterende drie dagen van de gevangenisstraf toelaatbaar is, maar dat de uitlevering voor de geldboete en de vervangende vrijheidsstraf niet toelaatbaar is.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 24 oktober 1978, waarbij de rechters Minkenhof, Van der Ven, Bronkhorst, Van den Blink en Wijnholt aanwezig waren. De Advocaat-Generaal Remmelink was ook aanwezig tijdens de openbare terechtzitting. De Hoge Raad verklaart de uitlevering deels toelaatbaar en deels ontoelaatbaar, wat een belangrijke uitspraak is in het kader van uitleveringsprocedures en de uitvoering van straffen in het buitenland.