Op het beroep van
[rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te
[woonplaats], rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Amsterdamvan 12 december 1977, waarbij in hoger beroep – met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 28 januari 1977 voor zover dit is gewezen ten aan zien van het onder I telastegelegde – de rekwirant ter zake van ‘’poging tot diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen’’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met verbeurdverklaring en onttrokkenverklaring aan het verkeer van de in het arrest nader omschreven voorwerpen hebbende het Hof het vonnis van de Rechtbank bevestigd voor zover rekwirant daarbij van het hem onder II en III telastegelegde is vrijgesproken;
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gelet op het middel van cassatie, namens de rekwirant door Mr. R.L. Heukels, advocaat te Amsterdam voorgesteld bij schriftuur, luidende:
‘’Schending van het recht en de Nederlandse wet, in het bijzonder van de artikelen 116 juncto 94 en 95, 338, 344, 345, 350, 359, 421, 422 en 423 van het Wetboek van Strafvordering en 45, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de feitelijke rechter uit de gebezigde bewijsmiddelen niet heeft kunnen c.q. mogen afleiden, dat requirant zich heeft schuldig gemaakt aan het hem sub 1 in de dagvaarding tenlastegelegde en ten aanzien van hem bewezen verklaard feit.
Toelichting:
In deze zaak betreft het wederom het geschil of hier sprake is van een voorbereidingshandeling of een uitvoeringshandeling.
Afgezien van het feit, dat requirant aan een employee van het Uitzendbureau Cito zou gezegd hebben nadat hij reeds op vrije voeten was gesteld, dat hij met zijn mededader om geld was gekomen, hetgeen hij uiteraard als een soort bluf tegen deze getuige geruime tijd na het voorval, nadat hij reeds lang op vrije voeten was gesteld door de politie, hetgeen niet tot bewijs kan dienen, dat hij zich met zijn vriend aan de uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf — zij het dan ook op termijn — had gezet.
Het Gerechtshof heeft niet willen aannemen, dat requirant en zijn vriend op 27 februari 1976 een generale repetitie van het door hen voorgenomen misdrijf hebben gehouden.
Requirant en zijn vriend zijn naar het perceel Leidsekade 70 te Amsterdam gegaan en na hun aanbellen zijn zij terstond overmeesterd door de politie, die tevoren gewaarschuwd was.
Het optreden van requirant verkeerde nog steeds in de fase van voorbereiding en niet in die van uitvoering van het voorgenomen misdrijf.
In mijn mening, dat het door requirant verrichte niet strafbaar is, vind ik steun in het arrest van Uw Raad van 13 juli 1928, W 11885, waarin uitdrukkelijk is vastgesteld, dat het gaan naar een woning en zelfs naar de daarin gelegen slaapkamer niet aangemerkt wordt als een handeling, die met het voorgenomen misdrijf in het vereiste rechtstreeks verband stond’’;
Gehoord de Advocaat-Generaal Remmelink in zijn conclusie daartoe strekkende tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende dat rekwirant in zijn onbeperkt ingesteld beroep niet kan worden ontvangen voor zover dit tegen ’s Hofs bevestiging van de gegeven vrijspraak is gericht;
Overwegende dat bij het bestreden arrest ten laste van rekwirant bewezen is verklaard:
‘’dat hij op 27 februari 1976 te Amsterdam, ter uitvoering van zijn voornemen en van het misdrijf om tezamen met een ander uit een perceel gelegen aan de Leidsekade, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëgening weg te nemen geld, toebehorende aan het uitzendbureau ‘’Cito’’, en die diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen van bedreiging met geweld, te plegen tegen in dat uitzendbureau aanwezige personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander, nadat hij en zijn mededader redelijke zekerheid hadden dat door personeel van een geldauto een bedrag aan geld bij genoemd uitzendbureau was afgeleverd en nadat hij en zijn mededader zich moeilijk herkenbaar hadden gemaakt door een bromfietshelm op te zetten en hun gezicht gedeeltelijk te bedekken met een shawl of een stuk trui, en terwijl hij in het bezit was van een met scherpe patronen geladen schietklaar pistool en zijn mededader van een lege tas, de stenen toegangstrap naar de voordeur van genoemd uitzendbureau is opgelopen en aan die gesloten voordeur heeft gebeld, zijnde de uitvoering van bovenomschreven voorgenomen misdrijf niet voltooid alleen tengevolge van de van zijn, verdachte’s wil en de wil van zijn mededader onafhankelijke omstandigheden dat die voordeur niet werd opengedaan en hij en zijn mededader ter plaatse door politieambtenaren werden aangehouden’’;
Overwegende dat deze bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen: