ECLI:NL:HR:1977:AC6104

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 1977
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
69201
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Moons
  • F. Fikkert
  • R. Royer
  • A. van den Blink
  • W. Wijnholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Hoge Raad der Nederlanden op 22 november 1977 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De rekwirant, geboren in 1935 en werkzaam als restauranthouder, was ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring te Rotterdam. Hij had cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof, dat op 9 mei 1977 was gewezen, waarbij een eerder vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 december 1976 was bevestigd. In dat vonnis was de rekwirant veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, met een gevangenisstraf van vier jaren en onttrekking van bepaalde voorwerpen aan het verkeer.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het cassatieberoep te laat was ingediend. De rekwirant had het beroep ingesteld op 25 mei 1977, wat na de wettelijke termijn was. De Advocaat-Generaal Kist had in zijn conclusie ook gepleit voor de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad heeft, na het horen van de raadsheer-rapporteur en het bekijken van de stukken, geoordeeld dat de rekwirant niet kan worden ontvangen in zijn beroep. Dit leidde tot de verklaring van niet-ontvankelijkheid van de rekwirant in zijn cassatieberoep.

De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de betrokken rechters. De beslissing benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen voor het indienen van cassatieberoepen, wat cruciaal is voor de rechtsgang.

Uitspraak

22 november 1977
Nr. 69201
WH.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van
[rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1935 te [geboorteplaats] , van beroep restauranthouder, wonende te
[woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring te Rotterdam, rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Amsterdamvan 9 mei 1977, waarbij in hoger beroep is bevestigd — behoudens ten aanzien van de onttrekking aan het verkeer van een in dat arrest nader omschreven voorwerp — een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 december 1976, bij welk vonnis de rekwirant ter zake van ‘’overtreding van artikel 2, eerste lid aanhef en sub d en onder A en onder C van de Opiumwet, opzettelijk gepleegd, meermalen gepleegd’’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren, met onttrokkenverklaring aan het verkeer van de voorwerpen in dat vonnis nader omschreven.
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gehoord de Advocaat-Generaal Kist in zijn conclusie strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het ingestelde beroep;
Overwegende blijkens een zich bij de stukken bevindende acte beroep in cassatie is ingesteld op 25 mei 1977 alzo na afloop van de bij de wet voorgeschreven termijn, zodat de rekwirant in zijn beroep niet kan worden ontvangen.
Verklaart de rekwirant niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij Mrs. Moons, Vice-President, Fikkert, Royer, Van den Blink en Wijnholt, Raden, in bijzijn van de Griffier Reyers, die dit arrest hebben ondertekend en door voornoemde Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van de twee en twintigste november 1900 zeven en zeventig in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal Kist.