dat het feit dat - zoals Schoenverkoop in hoger beroep naar voren heeft gebracht - zelfbediening plaats vindt, aldus dat het publiek zelf keuze maakt uit op rekken uitgestalde modellen en zelf moet passen niet tot gevolg heeft dat hier van iets anders sprake zou zijn dan van een schoenenwinkel: een ruimte waar bedrijfsmatig schoenen en aanverwante artikelen in het klein rechtstreeks aan het publiek worden verkocht;
dat deze grief derhalve faalt; ten aanzien van de grieven 1 en 2:
dat de bedoelde loods naar onbetwist vast staat is gelegen in het uitbreidingsplan in onderdelen "Het Loo en Parken B" en wel op grond die volgens dat plan is bestemd voor "handel en nijverheid" en dat volgens de bebouwingsvoorschriften ter plaatse als bebouwing is toegelaten: werkplaatsen, magazijnen en andere bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een ambacht, een klein bedrijf of een klein industrieel bedrijf;
dat, zoals blijkt uit de in het geding gebrachte kaarten betreffende het uitbreidingsplan in onderdelen "Het Loo en Parken" en "Het Loo en Parken B", alsmede de bij die plannen behorende Bebouwingsvoorschriften en de Bestemmingsbepalingen bij het plan van uitbreiding in onderdelen Apeldoorn, in het algemeen door de gemeente Apeldoorn in haar uitbreidingsplannen onderscheid wordt gemaakt tussen grond bestemd voor bebouwing met "winkel" (klasse X a) en grond bestemd voor "handel en nijverheid" (klasse XII);
dat blijkens de voornoemde kaart en de Bebouwingsvoorschriften betreffende het uitbreidingsplan "Het Loo en Parken B" in dit plan wel voorkomt grond met bestemming "handel en nijverheid" (klasse XII), maar niet met bestemming "winkel";
dat niet gebleken is en ook allerminst aannemelijk is dat de Gemeente bij het vaststellen van laatstgenoemd plan aan de bestemmingsaanduidingen (klasse bepalingen) een andere inhoud zou hebben willen geven dan de voor haar normaal gebruikelijke, zodat onaannemelijk is dat op grond bestemd voor "handel en nijverheid" ook bebouwing met "winkels" toegelaten zou zijn;
dat de President terecht heeft overwogen dat de betekenis van het woord "handel" afhangt van het verband waarin het woord wordt gebruikt en, zoals uit het vorenoverwogene volgt, in casu "handel" niet "winkelhandel" omvat;
dat de beide grieven derhalve falen;
dat naar het Hof aanneemt de gewone rechter zal oordelen dat Schoenverkoop niet gerechtigd is de loods als voormeld te (blijven) gebruiken, in tegendeel zal oordelen dat dit gebruik strijdig is met de uit het voornoemde plan of de desbetreffende voorschriften voortvloeiende bestemming, weshalve geen grond bestaat om, door een voorziening als bij de inleidende dagvaarding gevorderd, aan Schoenverkoop voortzetting van het gebruik voorlopig mogelijk te maken;
dat derhalve het in grief 4 gestelde geen doel kan treffen;";
Overwegende dat eiseres 's Hofs arrest bestrijdt met het volgende middel van cassatie:
"Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, door in dit geding te overwegen en op grond daarvan recht te doen, gelijk in voormeld arrest is omschreven.
Schoenverkoop heeft met betrekking tot de door haar in het perceel Lage Kamp no. 3 te Apeldoorn uitgeoefende (detail)handel - onbetwist - het navolgende gesteld (vergelijk memorie van grieven sub 2):
"Ten tijde van de totstandkoming van het onderhavige bestemmingsplan was de bedrijfsvorm zoals die door Schoenverkoop ter plaatse wordt uitgeoefend, onbekend. Een schoenenwinkel is gevestigd in een winkelruimte in een stads- of dorpscentrum.
De huidige bedrijfsvorm gebaseerd op zelfbediening waarbij het personeel niet anders doet dan de voorraadrekken bijvullen en waarbij van elke soort en maat schoenen een paar is uitgestald, zodat het publiek zelf zijn keuze kan maken, zelf moet passen en vervolgens zelf een doos van het voorraadrek moet nemen, heeft niets gemeen met een ouderwetse schoenwinkel. Doordat het publiek zelf de schoenen moet uitzoeken en van de voorraadrekken moet halen, kan er niet zoals in de ouderwetse schoenwinkel tot grote hoogte gestapeld worden, doch moet alles op reikhoogte bereikbaar zijn, zodat een veel groter vloeroppervlak nodig is bij een gelijkblijvende voorraad.
In casu is er dan ook sprake van een verkoopoppervlakte van ± 300 m² en een ruime zitgelegenheid van ± 100 m² waar koffie gedronken kan worden uit een automaat. "
Het Hof heeft op de in het bestreden arrest vermelde gronden aangenomen, dat de gewone rechter zal oordelen, dat Schoenverkoop niet gerechtigd is het perceel Lage Kamp no. 3 op de vorenomschreven wijze te (blijven) gebruiken en in tegendeel zal oordelen, dat dat gebruik in strijd is met de voor dat perceel uit het bestemmingsplan, het uitbreidingsplan in onderdelen "Het Loo en Parken B" en/of de bij dat plan behorende voorschriften voortvloeiende bestemming. Deze beslissing is onjuist en/of niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zulks op de navolgende gronden.
A) Anders dan het Hof heeft beslist valt het door Schoenverkoop uitgeoefende (detail)handelsbedrijf binnen de uitoefening van "handel en nijverheid" in de zin van artikel 3 van de bebouwingsvoorschriften, behorende bij het uitbreidingsplan in onderdelen "Het Loo en Parken B".
Deze bebouwingsvoorschriften kennen de navolgende bestemmingen:
"handel en nijverheid" (artikel 3), "industrieterrein" (artikel 4), "agrarisch gebied zonder bebouwing" (artikel 5), "rioolzuiveringsinstallatie" (artikel 6) en "openbare en bijzondere bestemmingen" (artikel 6 a).
De gronden, bestemd voor "handel en nijverheid" mogen blijkens artikel 3 worden bebouwd met "werkplaatsen, magazijnen en. andere bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een ambacht, een klein bedrijf, of een klein industrieel bedrijf".
Gelet op de in artikel 3 vermelde bestemming "handel en nijverheid" en de in dat artikel, naast "klein bedrijf", genoemde alternatieven "ambacht" en "klein industrieel bedrijf moet onder klein bedrijf" worden verstaan een klein handelsbedrijf, hetgeen (mede) omvat een (detail) handelsbedrijf als dat van Schoenverkoop.
Deze interpretatie van artikel 3 ligt temeer voor de hand nu de bebouwingsvoorschriften in een ander artikel (artikel 4) de bestemming "industrieterrein" regelen en/of de bebouwingsvoorschriften geen andere bestemming kennen dan die genoemd in artikel 3, waaronder een (detail)handels- bedrijf als dat van Schoenverkoop zou kunnen worden begrepen.
Dat er andere bestemmingsplannen in de gemeente Apeldoorn bestaan, die een bestemming "winkels" kennen, en/of dat de gemeente Apeldoorn intern een uniform systeem van bestemmingsomschrijvingen zou hanteren, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen "handel en nijverheid" en "winkels" is niet relevant en/of niet van (beslissende) betekenis voor de interpretatie van het begrip "handel en nijverheid" in de onderhavige bebouwingsvoorschriften en/of vermag niet tot een andere uitleg te leiden van het begrip "handel en nijverheid" in het voor het perceel van Schoenverkoop geldende bestemmingsplan "Het Loo en Parken B" dan de hiervoor vermelde, uit (de tekst van) de bebouwingsvoorschriften van dat plan voortvloeiende interpretatie, en (bovendien) die andere bestemmingsplannen (deels) van latere datum zijn dan het bestemmingsplan "Het Loo en Parken B",
en/of niet blijkt
en/of door het Hof niet is vastgesteld dat die andere bestemmingsplannen van vroegere of dezelfde datum zijn als het bestemmingsplan "Het Loo en Parken B".
B) Het Hof heeft - onder meer - het navolgende overwogen :
"dat, zoals blijkt uit de in het geding gebrachte kaarten betreffende het uitbreidingsplan in onderdelen "Het Loo en Parken" en "Het Loo en Parken B", alsmede de bij die plannen behorende bebouwingsvoorschriften en de Bestemmingsbepalingen bij het plan van uitbreiding in onderdelen Apeldoorn, in het algemeen door de gemeente Apeldoorn in haar uitbreidingsplannen onderscheid wordt gemaakt tussen grond bestemd voor bebouwing met "winkel" (klasse X a) en grond bestemd voor "handel en nijverheid" (klasse XII)";
Blijkens de memorie van antwoord heeft de Gemeente kaarten, bestemmingsbepalingen en bebouwingsvoorschriften in het geding gebracht van de bestemmingsplannen "Het Loo en Parken A" en "Het Loo en Parken C". Het is niet duidelijk en/of niet begrijpelijk of het Hof op deze dan wel op weer geheel andere bestemmingsplannen doelt met het in vorenstaande overweging genoemde "uitbreidingsplan in onderdelen Het Loo en Parken" en "het plan van uitbreiding in onderdelen Apeldoorn".
Evenmin is begrijpelijk dat uit het bestemmingsplan "Het Loo en Parken B" en/of uit de bij dat plan behorende bebouwingsvoorschriften zou (kunnen) volgen, dat de gemeente Apeldoorn in haar uitbreidingsplannen onderscheid maakt tussen grond bestemd voor bebouwing met "winkels" en grond bestemd voor "handel en nijverheid", aangezien het bestemmingsplan "Het Loo en Parken B", zoals het Hof ook vaststelt, in het geheel geen bestemming "winkels" kent.
C) Artikel 352 lid 1 van de Bouwverordening van de gemeente Apeldoorn mist verbindende kracht. Het artikel wijkt af van artikel 352 lid 1 van de zogenaamde Modelbouwverordening van de V.N.G. door het ontbreken van de woorden "nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt", en bevat derhalve (mede) een verbod voor het - zich herhaaldelijk voordoende - geval, dat de betreffende grond nog niet zodanig is ingericht of daarop nog niet zodanig is gebouwd dat die grond overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming kan worden gebruikt en een gebruik overeenkomstig die bestemming nog niet mogelijk is.
Hierdoor reikt artikel 352 lid 1 van de bouwvergunning van de gemeente Apeldoorn verder dan de regelingsbevoegdheid, welke aan de gemeentelijke wetgever bij artikel 168 van de Gemeentewet is toegekend met betrekking tot de daarbij met name aangeduide onderwerpen en de huishouding der gemeente, en/of is genoemd artikel in strijd met artikel 625 van het Burgerlijk Wetboek doordat - onder omstandigheden - het gebruik en/of genot van gronden of gebouwen voor de eigenaren geheel onmogelijk wordt en/of dit gebruik en/of genot op ontoelaatbare wijze wordt beperkt, aangezien artikel 352 lid 1 van de Bouwverordening van de gemeente Apeldoorn tot gevolg heeft en/of tot gevolg kan hebben, dat binnen een bestemmingsplan gelegen gronden en/of bouwwerken (geheel) ongebruikt moeten blijven liggen, en/of dat gronden en/of gebouwen, waarvan een gebruik overeenkomstig de bestemming (nog) niet mogelijk is ongebruikt moeten blijven liggen, ook wanneer het door de eigenaren beoogde gebruik die gronden en/of gebouwen niet minder geschikt maakt voor de verwezenlijking van de bestemming; ";
Overwegende dat artikel 352 van de Bouwverordening der gemeente Apeldoorn, vastgesteld bij raadsbesluit van 23 maart 1967, zoals gewijzigd bij raadsbesluit van 8 februari 1973, luidt:
"Artikel 352 Verbod tot het gebruiken van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming