ECLI:NL:HR:1974:AB4540

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 1974
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
67194
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Kazemier
  • J. Vroom
  • F. Fikkert
  • A. van der Ven
  • H. Enschedé
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbergen van een minderjarige die zich onttrokken heeft aan wettig gezag

In deze zaak gaat het om de rekwirant, geboren in 1911 en leraar van beroep, die in cassatie ging tegen een arrest van het Gerechtshof van 2 oktober 1973. Dit arrest bevestigde een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 november 1972, waarin de rekwirant was veroordeeld tot een geldboete van 150 gulden voor het opzettelijk verbergen van een minderjarig meisje dat zich had onttrokken aan het wettig gezag. De rekwirant had het meisje ondergebracht in de woning van een ander. De Hoge Raad overwoog dat er geen middelen waren ingediend door de rekwirant en dat er geen grond was om de uitspraak ambtshalve te vernietigen. De Advocaat-Generaal Kist had in zijn conclusie gesteld dat het arrest van het Gerechtshof zou moeten worden vernietigd, maar alleen voor zover het het vonnis van de Rechtbank bevestigde met betrekking tot de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit, de strafbaarverklaring en de strafoplegging. De Hoge Raad besloot uiteindelijk dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was en ontsloeg de rekwirant van alle rechtsvervolging. De uitspraak vond plaats op 12 maart 1974 in 's-Gravenhage, waarbij de betrokken rechters en de Advocaat-Generaal Remmelink aanwezig waren.

Uitspraak

12 maart 1974
No. 67194
WH.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van
[rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1911, van beroep leraar, wonende te
[woonplaats], rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Amsterdamvan 2 oktober 1973, houdende in hoger beroep bevestiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 november 1972, waarbij de rekwirant ter zake van ‘’opzettelijk een minderjarige, die zich onttrokken heeft aan het wettig over hem gesteld gezag, verbergen’’ is veroordeeld tot een geldboete van éénhonderdvijftig gulden, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van vijftien dagen;
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gehoord de Advocaat-Generaal Kist in zijn conclusie hiertoe strekkende, dat het beroepen arrest zal worden vernietigd, maar alleen voorzover het arrest het vonnis van de Rechtbank heeft bevestigd ten aanzien van de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie, de strafbaarverklaring van het feit en van rekwirant, en de strafoplegging, voorts dat ook het vonnis van de Rechtbank te dien aanzien zal worden vernietigd en ten slotte dat de Hoge Raad ten principale rechtdoende het bewezenverklaarde niet strafbaar zal verklaren en rekwirant zal ontslaan van alle rechtsvervolging;
Overwegende dat geen middel door of vanwege de rekwirant is voorgesteld en ook geen grond aanwezig is bevonden, waarop de beroepen uitspraak ambtshalve behoort te worden vernietigd;
Verwerpt het beroep.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij Mrs. Kazemier, Vice-President, Vroom, Fikkert, van der Ven en Enschedé, Raden, in bijzijn van de Substituut-Griffier Sarolea, die dit arrest hebben ondertekend, en door voornoemde Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van de twaalfde maart 1900 vierenzeventig in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal Remmelink.