ECLI:NL:HR:1972:AY4442

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 1972
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16 701
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van Rijn van Alkemade
  • J. Eijssen
  • A. van der Linde
  • H. Polak
  • J. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelastingheffing op modeboeken en tijdschriften in het kader van invoerrechten

Op 8 maart 1972 deed de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak in een cassatiezaak betreffende de heffing van omzetbelasting op modeboeken en tijdschriften. De zaak was aangespannen door belanghebbende, die in beroep ging tegen de uitspraak van de Tariefcommissie. De Tariefcommissie had geoordeeld dat de ingevoerde modeboeken, die naast tekst ook patronen bevatten, als tijdschriften moesten worden aangemerkt en derhalve onderworpen waren aan een omzetbelasting van 12%. Belanghebbende betwistte deze kwalificatie en stelde dat de uitgaven als boeken moesten worden beschouwd, die onder een lager belastingtarief vielen.

De Hoge Raad overwoog dat de Tariefcommissie terecht had vastgesteld dat de modebladen en mapjes niet als boeken in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 konden worden aangemerkt. De Tariefcommissie had de inhoud, het uiterlijk en de samenstelling van de modebladen en mapjes in overweging genomen en geconcludeerd dat deze meer specifiek onder de definitie van tijdschriften vielen. De Hoge Raad bevestigde dat de eis van tenminste driemaal per jaar verschijnen ook van toepassing was op tijdschriften, en dat de Tariefcommissie deze eis terecht had gehanteerd bij haar beslissing.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de beslissing van de Tariefcommissie, waardoor de omzetbelasting bij invoer van de modeboeken en tijdschriften op 12% bleef staan. De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke definities in de wetgeving omtrent boeken en tijdschriften, en de gevolgen van deze definities voor de belastingheffing op ingevoerde goederen.

Uitspraak

8 maart 1972.
Nr. 16.701
Jb.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Gezien het beroepschrift in cassatie van
[X]te
[Z](Westfalen) tegen de uitspraak van
de Tariefcommissievan 21 juni 1971 betreffende de heffing van omzetbelasting ter zake van invoer van goederen, door belanghebbende ten invoer aangegeven op 8 april 1969;
Gezien de stukken;
Overwegende dat van belanghebbende omzetbelasting is geheven ten bedrage van f 57,60, naar het tarief van 12 percent, ter zake van invoer van goederen, door belanghebbende ten invoer aangegeven op 8 april 1969, omschreven als: 170 stuks Modeboeken - grondmodel - Voorjaar/Zomer en Kinderuitgave, factuurwaarde f 480, --;
Overwegende dat op het bezwaar van belanghebbende de Inspecteur heeft overwogen:
"dat uit ter zake uitgebrachte ambtsberichten en het overgelegde monster blijkt, dat zijn ingevoerd goederen, welke modellen bevatten van dames- en kinderkleding, met vermelding van maten en andere afmetingen;
dat de onderwerpelijke uitgave "Frohne Modelle", blijkens het overgelegde monster handelende over modellen voor dames- en kinderkleding, naast genummerde afbeeldingen met tekst ook verkleinde patronen daarvan bevat;
dat de uitgave erop is gericht om met behulp van een door de uitgever Gustav Frohne te leveren pantograaf knippatronen op werkelijke grootte te vervaardigen;
dat deze genummerde en gedateerde uitgaven, welke halfjaarlijks verschijnen, zijn -gezien de toelichting op post 49.02 - aan te merken als tijdschriften bedoeld bij post 49.02 van het tarief van invoerrechten (invoerrecht 0%) ;
dat het mapje "Frohne Grundmodelle" inhoudende losse vellen, welke met dezelfde bijzonderheden zijn bedrukt als de tijdschriften en hetwelk als uitbreiding daaraan wordt toegevoegd, de indeling van de tijdschriften dient te volgen;
dat naar de tekst van post a. 30 van tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 ook voor tijdschriften de eis geldt, dat zij tenminste 3 maal per jaar periodiek verschijnen;
dat de onderwerpelijke tijdschriften blijkens het opschrift tweemaal per jaar periodiek verschijnen en derhalve zijn onderworpen aan 12% omzetbelasting;
dat derhalve tot het juiste bedrag belasting is geheven; ";
Overwegende dat de Inspecteur op deze gronden het bezwaar van belanghebbende ongegrond heeft verklaard;
Overwegende dat belanghebbende van de uitspraak van de Inspecteur in beroep is gekomen bij de Tariefcommissie;
Overwegende dat de Tariefcommissie de standpunten van partijen als volgt heeft weergegeven:
"dat belanghebbende heeft aangevoerd:
dat zij uitdrukkelijk ontkent, dat de onderhavige modeboeken - zijnde vakbladen - uitsluitend zouden dienen voor verwerking met de door Gustav Frohne & Co. K.G. te Schotmar/Lippe in de handel gebrachte pantograaf, zoals de Inspecteur stelt;
dat zij daartoe ter oriëntatie een exemplaar van het door de Italiaanse uitgever Pieroni te Milaan uitgegeven modeblad "Elegantissima" bijvoegt, welk blad tot 1965 door C.V. [A] werd geïmporteerd en thans door N.V. [B] te [Q];
dat de patronen uit voormeld blad uitstekend geschikt zijn voor verwerking met de Frohne- of enige andere pantograaf;
dat ook uit andere uitgaven als Burda, Neue Mode, Madeleine, Marion, enzovoort patronen kunnen worden verwerkt met de Frohne-pantograaf (zie handleiding C.V. [A]); dat Frohne "Grundmodelle" geen aanvulling zijn van de modebladen, maar apart worden aangeboden;
dat de kwalificatie "tijdschriften" niet opgaat, daar immers tijdschriften worden gekenmerkt door redactionele tekst, advertenties, wetenswaardigheden op algemeen niveau zowel actueel als historisch, die in de Frohne-uitgaven juist geheel ontbreken; dat de Frohne- uitgaven zich uitsluitend beperken tot vakboeken en onder andere worden gebruikt door kleermakers, die géén pantograaf bezitten;
dat de pantograaf, ook de Frohne-pantograaf, mede wordt gebezigd voor bijvoorbeeld reclame-ontwerpen en andere te vergroten of te verkleinen tekeningen;
dat in Duitsland de Frohne-uitgaven ingedeeld worden onder post 49.02, waarbij wordt aangetekend dat de nummering der posten dezelfde is als in Nederland, een en ander in verband met de E.E.G.;
dat de Duitse omschrijving van post 49.02 ruimer is dan de Nederlandse;
dat de Frohne-uitgaven als boeken moeten worden beschouwd, die onderworpen zijn aan een omzetbelasting van vier procent, subsidiair dat de Frohne-uitgaven over 1969 minstens driemaal per jaar verschenen;
dat de Inspecteur heeft gesteld:
dat hoewel het geschilpunt, dat belanghebbende en hem verdeeld houdt, in materieel opzicht alleen van belang is voor de heffing van omzetbelasting, het niettemin van betekenis is om vast te stellen, onder welke post van het tarief van invoerrechten de ingevoerde goederen moeten worden gerangschikt; dat indien die goederen als boeken zouden moeten worden beschouwd, indeling onder post 49.01 van dat tarief en voorts onder post 30 van onderdeel a van tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968, zou dienen te geschieden en alsdan bij invoer vier procent omzetbelasting is verschuldigd; dat daarentegen het aanmerken van de goederen als tijdschriften ertoe leidt, dat rangschikking onder post 49.02 van het tarief van invoerrechten plaats heeft, terwijl alsdan toepassing van post 30 van tabel I, onderdeel a, slechts mogelijk is, indien de verschijning tenminste driemaal per jaar periodiek plaats heeft;
dat blijkens de aanhef van de toelichtingen op de nomenclatuur van Brussel, voor zover het betreft post 49.01, die post in algemene zin alle artikelen van de boekhandel en andere gedrukte, al dan niet geïllustreerde artikelen omvat, welke bestemd zijn om te worden gelezen, met uitzondering van reclamedrukwerk en van artikelen welke nader zijn bedoeld onder andere posten van hoofdstuk 49 met een meer specifieke omschrijving bijvoorbeeld in de posten 49.02, 49.03 en 49.04;
dat derhalve de indeling onder post 49.02 voorgaat boven de indeling onder post 49.01;
dat gezien de toelichting op post 49.02 de aldaar bedoelde artikelen uitgegeven worden in een doorlopende reeks, onder éénzelfde titel en op regelmatige tijdstippen; dat elk exemplaar is gedateerd (ook door eenvoudige vermelding van een periode van een jaar, bijvoorbeeld "Lente 1955") en in de regel genummerd;
dat gedrukte couranten en tijdschriften voor mogen komen in losse of gebrocheerde bladen, maar indien zij gekartoneerd, ingenaaid of ingebonden zijn, onder post 49.01 vallen;
dat uit de hier aangehaalde vermeldingen in de toelichting op post 49.02 wel blijkt, dat de ingevoerde artikelen, zijnde geïllustreerde modetijdschriften, voorzien van een aanduiding Frühjahr/Sommer dan wel Herbst/Winter en een jaartal met romeins cijfer I of II en de woorden "Erscheint halbjärlich", welke tijdschriften niet zijn gekartoneerd, ingenaaid of ingebonden doch door hechtnietjes bijeen gehouden worden, onder post 49.02 van het tarief van invoerrechten moeten worden gerangschikt;
dat belanghebbende tegen deze indeling in haar bezwaar- en beroepschrift heeft aangevoerd, dat door het ontbreken van advertenties of andere reclame, redactionele artikelen en wetenswaardigheden, de ingevoerde goederen niet als tijdschriften zouden kunnen worden aangemerkt;
dat in het tweede lid van de toelichting op post 49.02 evenwel is vermeld, dat couranten en tijdschriften doorgaans gedrukte teksten bevatten, doch dat zij echter rijkelijk mogen zijn geïllustreerd en zelfs hoofdzakelijk uit illustraties mogen bestaan, zodat het verweer van belanghebbende de indeling onder post 49.02 niet in de weg staat ;
dat belanghebbende ten slotte erkent, dat in Duitsland de Frohne-uitgaven eveneens onder post 49.02 vallen, doch de Duitse omschrijving van die post ruimer zou zijn dan de Nederlandse;
dat de Duitse tekst van de post luidt: ""Zeitungen und andere periodieke Druckschriften auch mit Bildern"" (met onderverdelingen), welke tekst dus, zoals zulks in E.E.G .- verband ook behoort te zijn, overeenkomt met de Nederlandse tekst;
dat een afzonderlijke beschouwing dient te worden gewijd aan het mapje "Frohne Gundmodelle", inhoudende losse vellen, welke met dezelfde bijzonderheden zijn bedrukt als de tijdschriften en hetwelk, naar uit de ter beschikking staande gegevens moet worden afgeleid, als uitbreiding aan de tijdschriften wordt toegevoegd;
dat blijkens een Avis de classement van de Internationale Douaneraad (aangehaald in tarifering 3 op post 49.02), afzonderlijk ingevoerde pagina's, welke zijn bedrukt met tekst en illustraties en welke kennelijk delen zijn van tijdschriften, eveneens onder post 49.02 moeten worden gerangschikt, indien de tekst en de illustraties hoofdzakelijk niet zijn bedoeld voor het maken van reclame;
dat derhalve de onderhavige mapjes eveneens onder post 49.02 zijn ingedeeld;
dat belanghebbende hiertegen in haar beroepschrift aanvoert, dat deze mapjes geen aanvulling zijn, doch apart worden aangeboden;
dat gezien het feit, dat de mapjes dezelfde naam - Frohne - dragen als de modetijdschriften en daarmede tegelijkertijd worden ingevoerd, aangenomen moet worden, dat zij in het algemeen als aanvulling van de tijdschriften dienen, doch zelfs als dat niet het geval zou zijn, dan zulks toch niet zou leiden tot een indeling als "boeken" onder post 49.01 en post 30 van tabel I, onderdeel a, doch tot een aanmerken als "ander drukwerk" in de zin van post 49.11, hetgeen een heffing van de normale twaalf procent omzetbelasting bij invoer ten gevolge zou hebben, tenzij de verschijning tenminste driemaal per jaar zou geschieden, hetgeen blijkens het hierna vermelde niet het geval is;
dat uitgaande van het standpunt, dat de ingevoerde goederen als tijdschriften moeten worden aangemerkt, nog dient te worden bezien, of zij onder het tweede deel van post 30 van onderdeel a van tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 vallen; dat dit onderdeel luidt: ""dagbladen, weekbladen, tijdschriften en andere tenminste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven"";
dat uit het woord "en" tussen de woorden "tijdschriften". en "andere" wel blijkt, dat de eis van het tenminste driemaal per jaar periodiek verschijnen mede betrekking heeft op tijdschriften, hetgeen door belanghebbende ook niet wordt bestreden;
dat belanghebbende in haar bezwaarschrift wel stelt, dat de ingevoerde artikelen tenminste driemaal per jaar periodiek verschijnen;
dat zij overigens daarbij erkent, dat op die tijdschriften is vermeld, dat zij halfjaarlijks verschijnen met een nadere aanduiding: voorjaar/zomer en herfst/winter, doch stelt, dat daardoor geen verandering zou worden gebracht in het driemaal per jaar verschijnen;
dat enigerlei motivering van dit standpunt in het bezwaar- en beroepschrift niet is gegeven;
dat bij een mondeling onderhoud met een van de ambtenaren van de belastingdienst belanghebbende heeft gesteld, dat zendingen van de onderhavige goederen tenminste driemaal per jaar worden ingevoerd, hetgeen naar haar mening zou betekenen, dat zij tenminste driemaal per jaar verschijnen;
dat uiteraard hier slechts het aantal malen, dat de uitgave in verschillende vormen door de uitgever op de markt wordt gebracht, van belang is en niet het aantal malen, dat die goederen ten behoeve van de distributie in Nederland worden ingevoerd;
dat om misverstand te vermijden hij van mening is dat de modebladen zowel voor de indeling in het tarief als voor de toepassing van de omzetbelasting als "tijdschriften" moeten worden aangemerkt; dat echter, om voor de verlaagde omzetbelasting van vier ten honderd in aanmerking te komen, zij tenminste driemaal per jaar periodiek moeten verschijnen;
dat hij ten slotte nog wil ingaan op de tweede stelling in het beroepschrift van belanghebbende, waarin zij ontkent, dat, zoals dezerzijds gesteld zou zijn, de tijdschriften uitsluitend zouden dienen voor verwerking met de door Frohne in de handel gebruikte pantograaf;
dat in de uitspraak op het bezwaarschrift echter geenszins is gesteld, dat de uitgaven uitsluitend (dat wil zeggen met uitsluiting van andere uitgaven) voor verwerking met de pantograaf dienen, doch dat zij erop gericht zijn om met de pantograaf knippatronen te vervaardigen;
dat de stelling dat ook met andere uitgaven patronen kunnen worden verwerkt met de Frohne-pantograaf, dus geen bestrijding van enig dezerzijds ingenomen standpunt vormt en voorts voor de tarifering van de onderwerpelijke modetijdschriften niet ter zake dienende is;
dat, gezien vorenstaande beschouwingen de ingevoerde goederen als tijdschriften in de zin van post 49.02 van het tarief van invoerrechten, moeten worden aangemerkt, terwijl voorts post 30 van onderdeel a van tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 toepassing mist;
dat mitsdien de tijdschriften bij invoer terecht zijn belast met nul procent invoerrecht en twaalf procent omzetbelasting;
dat belanghebbende nader heeft aangevoerd:
dat zij uitdrukkelijk betwist dat zij met een der ambtenaren een gesprek zou hebben gehad over het tenminste driemaal per jaar invoeren;
dat de invoer meer dan tien jaar onafgebroken gemiddeld twaalfmaal per jaar heeft plaatsgevonden, zodat de weergave van dat gesprek op een misverstand moet berusten;
dat de wijze van bevestiging der bladen - in casu hechtnietjes - die meer en meer gebruikelijk zijn, de hoedanigheid der uitgaven niet verandert;
dat zij ten aanzien van de "Frohne Grundmodelle" wil opmerken dat gelijktijdige invoer met andere zaken, veelal met knippantografen, welke laatste onder een ander tarief worden ingevoerd, te dezen van geen belang is en bovendien deze Grundmodelle ook apart zijn ingevoerd;
dat zij voor wat betreft de "Frohne Grundmodelle" geen abonnees heeft en deze derhalve ook niet als aanvulling van de modeboeken worden geleverd;
dat "Frohne Grundmodelle" voordien in boekvorm geleverd werden, maar thans losbladig in een map;
dat belanghebbende wil verwijzen naar de Wet op de omzetbelasting 1968, tabel I-a, post 30, luidende:
""boeken; dagbladen, weekbladen, tijdschriften en andere tenminste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven"";
dat indien de kwalificatie "tijdschriften" juist mocht worden bevonden, de onderhavige modeboeken onder tabel I-a, post 30 vallen;
dat de toelichting op post 30 in punt 5 laatste alinea, een veel ruimere toepassing van het vier procentstarief weergeeft, daar immers hieronder ook uitgaven vallen welke slechts gedurende één of meer gedeelten van het jaar (bijvoorbeeld seizoenen) regelmatig wederkerend verschijnen, of uitgaven welke, gerekend slechts gedurende over één kalenderjaar, met onregelmatige tussenpozen verschijnen, doch welke elk kalenderjaar op dezelfde tijdstippen of over dezelfde tijdvakken verschijnen;
dat genoemde ruimere toepassing eveneens blijkt uit de punten 6 en 8 van voormelde post; ";
Overwegende dat de Tariefcommissie in rechte heeft overwogen:
"dat zijn ingevoerd modebladen voor dames- en kinderkleding, welke naast genummerde afbeeldingen en tekst eveneens bevatten verkleinde patronen, en mapjes "Frohne Grundmodelle", zijnde losse bladen, welke op dezelfde wijze zijn uitgevoerd als de modebladen, in de factuur omschreven als: ""Frohne Modellbücher (Grundmodelle - Frühj-Sommer - Kinderausgabe ) " " ;
dat de damesmodebladen genummerd zijn en volgens de opdruk halfjaarlijks verschijnen, namelijk in een "voorjaar/zomer-" en een "herfst/wintereditie";
dat alhoewel belanghebbende toegeeft dat de modebladen in West-Duitsland onder post 49.02 werden ingedeeld, waarbij zij opmerkt dat deze post in West-Duitsland een ruimere omschrijving zou hebben dan in het Nederlandse tarief van invoerrechten, zij echter van mening is dat de onderhavige Frohne-uitgaven bij invoer hier te lande niet als tijdschriften onder post 49.02, maar als boeken onder post 49.01 dienen te worden gerangschikt;
dat belanghebbende voorts van mening is dat indien de Tariefcommissie de modebladen wèl als tijdschriften zou beschouwen, zij als zodanig niet behoeven te voldoen aan de in post 30 van tabel I-a, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 gestelde eis dat zij tenminste driemaal per jaar moeten verschijnen, daar deze eis slechts zou gelden voor de in de tekst van deze post genoemde "andere uitgaven";
dat in de eerste plaats dient te worden beslist of de modebladen als boeken onder post 49.01 vallen, dan wel of zij als tijdschriften in de zin van post 49.02 moeten worden aangemerkt;
dat post 49.01 luidt: ""Boeken, brochures en dergelijk drukwerk, ook indien in losse vellen"";
dat post 49.01 blijkens de toelichting in algemene zin omvat alle artikelen van de boekhandel en andere gedrukte, al dan niet geïllustreerde artikelen, welke bestemd zijn om te worden gelezen en welke niet onder een andere post van hoofdstuk 49 meer specifiek zijn omschreven;
dat volgens de toelichting de in post 49.02 onder meer genoemde tijdschriften, artikelen zijn, welke worden uitgegeven in een doorlopende reeks, onder éénzelfde titel en op regelmatige tijdstippen, en waarvan elk exemplaar is genummerd en gedateerd (ook door een eenvoudige vermelding van een periode van het jaar bijvoorbeeld "Lente 1959");
dat gelet op de hiervoren geciteerde toelichtingen de onderhavige bladen als modetijdschriften in post 49.02 meer specifiek zijn omschreven dan in post 49.01, zodat laatstgenoemde post toepassing mist;
dat voorts in geschil is of de modetijdschriften behoren te delen in het verlaagde tarief van vier ten honderd van de waarde, vervat in post 30 van tabel I-a, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968;
dat genoemde post luidt: ""boeken; dagbladen, weekbladen, tijdschriften en andere tenminste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven"";
dat alle onder genoemde post vallende geschriften, andere dan boeken, periodiek verschijnende uitgaven zijn, waarbij voor dag- en weekbladen geen nadere verschijningsaanduiding nodig is;
dat echter voor de andere uitgaven, waaronder tijdschriften, welke als zodanig geen weekbladen zijn, de eis wordt gesteld dat zij tenminste driemaal per jaar moeten verschijnen;
dat de Tariefcommissie derhalve de opvatting van de belanghebbende, dat tijdschriften te allen tijde onder post 30 van vorengenoemde tabel I-a zouden vallen en het tenminste driemaal per jaar verschijnen zou doelen op "andere uitgaven" niet kan volgen, aangezien de tijdschriften tot de andere uitgaven dan dag- en weekbladen dienen te worden gerekend;
dat uitlegging van de tekst van de post in deze zin aansluit bij de geschiedenis van de omzetbelasting op boeken, tijdschriften en drukwerk, sedert het Besluit op de Omzetbelasting 1940;
dat de wet de indeling onder voornoemde post 30 beperkt tot tenminste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven, zodat de indeling onder deze post van de onderhavige modebladen, welke hieraan niet voldoen, terecht door de Inspecteur is geweigerd, waardoor is verschuldigd een omzetbelasting bij invoer van twaalf ten honderd van de waarde;
dat de mapjes, bevattende losse vellen, welke op dezelfde wijze zijn uitgevoerd als de modebladen, geen delen van vorenbedoelde tijdschriften maar afzonderlijke artikelen zijn en als zodanig worden verhandeld;
dat dergelijke mapjes als "ander drukwerk" onder post 49.11 dienen te worden ingedeeld, en mitsdien moeten worden belast met een omzetbelasting bij invoer van twaalf ten honderd van de waarde;
dat in casu daargelaten kan worden dat zij door de Inspecteur als delen van minder dan driemaal per jaar verschijnende tijdschriften zijn aangemerkt, daar in beide gevallen een omzetbelasting bij invoer van twaalf ten honderd van de waarde is verschuldigd;
dat, daar niet teveel is geheven, de uitspraak van de Inspecteur in stand dient te blijven en het beroep ongegrond is;";
Overwegende dat de Tariefcommissie op deze gronden de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd;
Overwegende dat belanghebbende in cassatie als grieven aanvoert:
"I. De Tariefcommissie is voorbijgegaan, althans heeft onvoldoende gemotiveerd, dat de onderhavige uitgaven geen boeken zouden zijn, blijkbaar de stelling van de Inspecteur overnemende, dat de bevestiging der bladen met hechtnietjes onvoldoende zou zijn om de onderhavige uitgaven als boeken aan te merken.
Het periodiek verschijnen der uitgaven is vergelijkbaar met vervolg-romans, die krachtens de toelichting op post 30 van tabel I, letter a, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 onder het 4%-tarief worden gerangschikt;
II. dat ingeval de onderhavige uitgaven als modetijdschriften moeten worden aangemerkt, belanghebbende zich beroept op gemelde post 30, luidende: ""boeken; dagbladen, weekbladen, tijdschriften en andere tenminste driemaal per jaar verschijnende uitgaven""; dat de vereiste verschijning van driemaal per jaar kennelijk op andere uitgaven betrekking heeft, daar het vermelden van "tijdschriften" dan overbodig zou zijn;
dat de toelichting op deze post een ruimere toepassing van het 4%-tarief mogelijk maakt, daar zelfs jaarverslagen, naamlijsten, standaard-college-dictaten, schrijfcursussen daaronder worden begrepen;
dat de strekking van meergemelde post 30 nader geaccentueerd bij de toelichting, bedoeld is te voorkomen, dat reclame-uitgaven, kantoor-agenda's enzovoort onder het verlaagde tarief gerangschikt worden;
dat deze toelichting onder 5, laatste alinea, slechts het regelmatig verschijnen zonder enige restrictie als voorwaarde stelt voor toepassing van het 4%-tarief; dat onder 8 van deze toelichting zelfs oude tijdschriften zonder enige beperking onder het 4%-tarief worden gerekend;
dat de overweging van de Tariefcommissie ""dat de uitlegging van de tekst van de post in deze zin aansluit bij de geschiedenis van de omzetbelasting op boeken, tijdschriften en drukwerk sedert het Besluit op de Omzetbelasting 1940"" irrelevant is, daar de Wet op de omzetbelasting 1968, gegrond op de overeenkomst E.E.G., in alle opzichten verschilt met voorgaande besluiten;
dat ten slotte de toepassing in Duitsland het verlaagde tarief oplevert, waarbij de onderhavige uitgaven specifiek worden omschreven, in casu ""Drucksachen, auch mit Bildern und Schnitmustern erscheinend 2 x jährlich""; ";
Overwegende omtrent grief I:
dat de Tariefcommissie kennelijk heeft geoordeeld dat de onderhavige modebladen en mapjes niet zijn "boeken" in de zin van post 30 van tabel I, letter a, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968;
dat, gelet op het uiterlijk, de samenstelling en de aard van de inhoud van die modebladen en mapjes zoals hierboven omschreven de Tariefcommissie zonder miskenning van het begrip "boeken" in genoemde post aldus heeft kunnen oordelen;
dat deze grief dus niet opgaat;
Overwegende omtrent grief II:
dat de Tariefcommissie terecht heeft beslist dat gemelde post 30 ten aanzien van "tijdschriften" evenals ten aanzien van "andere uitgaven" de eis stelt dat zij tenminste driemaal per jaar verschijnen;
dat derhalve deze grief ook faalt;
Verwerpt het beroep.
Gedaan bij de Heren Van Rijn van Alkemade, President, Eijssen, Van der Linde, Polak en Vroom, Raden, en door de President voornoemd uitgesproken ter Raadkamer van de achtste maart 1900 twee en zeventig, in tegenwoordigheid Van de Substituut-Griffier Joosten.