ECLI:NL:HR:1971:AC5132

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 1971
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
onbekend
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie en ontbinding van koopovereenkomst met betrekking tot methoxychloor

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een naamloze vennootschap (eiseres) en een vennootschap naar vreemd recht (verweerster) over de ontbinding van een koopovereenkomst. De eiseres had methoxychloor verkocht aan de verweerster, die deze goederen zou doorverkopen aan het Ministerie van Landbouw van Saoedi-Arabië. De verweerster heeft de eiseres aangeklaagd omdat de geleverde methoxychloor niet voldeed aan de overeengekomen verpakkingseisen, namelijk dat het verpakt moest zijn in fiber drums in plaats van metalen drums. De verweerster heeft de overeenkomst ontbonden en schadevergoeding geëist, omdat het Ministerie de goederen had geweigerd vanwege de onjuiste verpakking.

De Rechtbank oordeelde dat de eiseres wanprestatie had gepleegd door niet aan de verpakkingsvereisten te voldoen, wat leidde tot de ontbinding van de overeenkomst. De eiseres ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank. De eiseres stelde dat de wanprestatie niet zo ernstig was dat ontbinding gerechtvaardigd was, en dat de verweerster de schade had kunnen beperken door de verpakking aan te passen.

De Hoge Raad oordeelde dat de wanprestatie van de eiseres zo ernstig was dat de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was. De Hoge Raad benadrukte dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de specifieke eisen van het Ministerie van Landbouw, van groot belang waren. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de eiseres en bevestigde de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

De naamloze vennootschap N.V. [eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres tot cassatie van een tussen partijen gewezen arrest van het Gerechtshof te 'sGravenhage van 13 november 1970, vertegenwoordigd door Mr. A.G. Maris, advocaat bij de Hoge Raad,
t e g e n
de vennootschap naar vreemd recht A.S. [verweerster] , te [vestigingsplaats] (Saoedie Arabie), verweerster in cassatie, vertegenwoordigd door Mr. S.K. Martens, mede advocaat bij de Hoge Raad;
Overwegende dat uit het bestreden arrest en de stukken van het geding blijkt:
dat verweerster in cassatie – [verweerster] — bij exploot van 12 mei 1967 de eiseres tot cassatie — [eiseres] — heeft gedaagd voor de Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam en heeft gevorderd:
a. ‘’de koopovereenkomst, tussen [verweerster] en [eiseres] tot stand gekomen met betrekking tot een partij van 19 ½ ton methoxychloor 50% als bedoeld in de dagvaarding, ontbonden te verklaren;
b. [eiseres] te veroordelen aan [verweerster] te betalen kosten, schaden en interessen ten aanzien van de hogerbedoelde overeenkomst, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. subsidiair, indien de overeenkomst niet ontbonden wordt verklaard, [eiseres] te veroordelen aan [verweerster] te betalen kosten, schaden en interessen ten aanzien van de hogerbedoelde overeenkomst, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
d. [eiseres] te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding;
dat na verweer van [eiseres] de Rechtbank bij vonnis van 9 december 1969 onder meer heeft overwogen:
‘’dat — voor zover van belang — tussen partijen als erkend dan wel als blijkende uit niet betwiste produkties het navolgende vaststaat: dat omstreeks augustus 1965 [eiseres] aan [verweerster] heeft verkocht, gelijk deze van gene heeft gekocht c.i.f. Djeddah (Saoedie-Arabie) 19 ½ ton methoxychloor in fiber drums van 40 kg netto; dat [eiseres] deze goederen met het m.s. ‘’Cederhall’’, dat Rotterdam op 30 augustus 1965 heeft verlaten, naar Djeddah heeft verzonden; dat na aankomst van dit schip te Djeddah deze goederen, die [verweerster] had doorverkocht aan het Ministerie van Landbouw van Saoedie Arabie, over land zijn vervoerd naar Riyadh (Saoedie-Arabie); dat na de aankomst van de goederen aldaar is gebleken, dat de methoxychloor was verpakt in polyethylene zakken, die waren geplaatst in metalen drums, die op hun beurt waren geplaatst in fiber drums van 40 kg netto; dat voornoemd Ministerie van Landbouw de goederen heeft geweigerd te accepteren; dat het [eiseres] bij het aangaan van vorenbedoelde overeenkomst bekend was, dat [verweerster] de goederen zou doorverkopen aan genoemd Ministerie, hetwelk de eis had gesteld, dat ze in fiber drums zouden zijn verpakt, dat dit Ministerie op een door [verweerster] doorgegeven vraag, of in metalen drums mocht worde geleverd, had geantwoord, dat het levering in fiber drums bleef verlangen en dat [verweerster] van haar daarom levering in fiber drums verlangde;
dat [verweerster] — stellende, dat [eiseres] jegens haar wanprestatie heeft gepleegd door methoxychloor, verpakt in polyethylene zakken, metalen drums en fiber drums, in plaats van methoxychloor, verpakt in fiber drums, te leveren — verlangt ontbinding van vorenbedoelde overeenkomst met schadevergoeding, subs. alleen schadevergoeding, welke vordering [eiseres] gemotiveerd heeft weersproken;
dat, nu [eiseres] meent, dat de onderhavige vordering moet worden beoordeeld naar Nederlands recht en [verweerster] heeft beoogd, dat het geen verschil maakt of Nederlands recht, dan wel het recht van Saoedie-Arabie in casu zal worden toegepast, de Rechtbank deze vordering op de grondslag van het Nederlandse recht zal onderzoeken;
dat in casu de levering — nu [verweerster] van [eiseres] op voorwaarde c.i.f. Djeddah had gekocht — te Djeddah plaatsvond;
dat — toen de goederen te Djeddah waren aangekomen en aan [verweerster] waren geleverd — [verweerster] , na hetgeen er tussen partijen over de verpakking was geschreven en getelext , mocht aannemen, dat — toen zij aldaar zag, dat de goederen waren verpakt in fiber drums — [eiseres] was tegemoet gekomen aan het verlangen van voornoemd Ministerie van Landbouw en zij in redelijkheid niet behoefde te verwachten, dat zich in de fiber drums metalen drums zouden bevinden, waarin polyethylene zakken met methoxychloor waren verpakt;
dat onder deze omstandigheden van [verweerster] toen aldaar het instellen van een diepergaand onderzoek in redelijkheid niet kon worden verlangd;
dat als onweersproken vaststaat, dat de onjuiste verpakking aan de afneemster van [verweerster] , het Ministerie van Landbouw van Saoedie-Arabie, het argument in handen heeft gegeven, de zending te weigeren, zodat [verweerster] , die geen andere afnemer had, met de goederen bleef zitten;
dat zulks ook geldt, indien — zoals [eiseres] heeft aangevoerd — voormeld Ministerie ten onrechte — immers uitgaande van een chemische misvatting — de insecticide beschouwde als aangetast door de metalen verpakking;
dat [eiseres] immers uit de tevoren tussen [verweerster] en [eiseres] gewisselde telexen en telegrammen had kunnen begrijpen, dat de afneemster van [verweerster] aan die speciale fiberdrumverpakking — terecht of ten onrechte — grote betekenis hechtte en dat indien aan dit uitdrukkelijke vereiste van de overeenkomst tussen [verweerster] en [eiseres] niet voldaan zou worden, [verweerster] tegenover voormeld Ministerie in grote moeilijkheden zou komen;
dat derhalve op [eiseres] — en niet, zoals zij stelt op [verweerster] — het risico kwam te rusten, dat het Ministerie de zending zou weigeren, aangezien het [eiseres] was, die, niettegenstaande deze wetenschap, niet aan dat vereiste voldeed;
dat naar het oordeel van de Rechtbank [eiseres] zich in het onderhavige geval jegens [verweerster] heeft schuldig gemaakt aan een wanprestatie, die zo ernstig is, dat zij moet leiden tot toewijzing van de primaire vordering van [verweerster] behoudens de gevraagde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het te wijzen vonnis, die niet op de wet berust;
dat de Rechtbank op die gronden de koopovereenkomst tussen [verweerster] en [eiseres] ontbonden heeft verklaard en [eiseres] heeft veroordeeld aan [verweerster] te betalen de kosten, schaden en interessen ten aanzien van deze overeenkomst, waarvan het bedrag zal zijn op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; dat [eiseres] van deze uitspraak in hoger beroep is gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage;
dat bij het bestreden arrest het Hof het vonnis, waarvan beroep, heeft bekrachtigd na onder meer te hebben overwogen:
‘’3. De grief betreft de waardering van de ernst der — tussen partijen vaststaande — wanprestatie van [eiseres] , Voor deze waardering is het volgende van belang.
4. Uit de overgelegde correspondentie en telegrammen blijkt dat [verweerster] de onderhavige overeenkomst niet zou hebben gesloten, indien zij zou hebben geweten, dat in metalen drums zou worden geleverd, wat [verweerster] op duidelijke wijze ter kennis van [eiseres] heeft gebracht.
5. Door [verweerster] is immers van het begin der onderhandelingen af aan [eiseres] meegedeeld, dat de door [verweerster] gewenste insecticide was bestemd om te worden doorgeleverd aan het Ministerie van Landbouw van Saoedie Arabie en derhalve moest voldoen aan de door dit Ministerie gestelde eisen, ook wat de verpakking betreft. Dienovereenkomstig heeft [eiseres] prijsopgave gedaan voor levering in fiber drums.
6. Toen [eiseres] liet weten, dat de prijs, indien in zakken en niet in drums zou worden geleverd, lager zou zijn, heeft [verweerster] getelegrafeerd dat zij een crediet had geopend voor de methoxychloor verpakt in fiber drums en niet in zakken omdat haar contract met het Ministerie haar bond aan verpakking in fiber drums.
7. Nadat [eiseres] nog eens had getelegrafeerd. dat de prijs bij verpakking in drums hoger zou zijn, heeft [verweerster] prijsopgave gevraagd bij verpakking in fiber drums. [eiseres] heeft vervolgens nogmaals er op aangedrongen in zakken te mogen leveren,in verband met de hogere vracht bij verpakking in drums en voorts twee prijsopgaven gedaan, resp. bij verpakking in zakken ($ 1160 per ton) en in drums ($ 1250 per ton).
8. Laatstgenoemde prijs is bij telegram van 7 juli 1965 door [verweerster] voor verpakking in fiber drums geaccepteerd.
9. Ten slotte heeft [eiseres] nog bij telegram van 8 juli 1965 en bij brief van 14 juli 1965 er op aangedrongen toestemming te verlenen tot levering in metalen drums, waarop telkens levering in metalen drums, waarop telkens voor [verweerster] is geantwoord dat het Ministerie weigerde verpakking in metalen drums in plaats van in fiber drums te accepteren.
10. Uit het bovenstaande volgt dat voor [verweerster] in verband met haar contract met het Ministerie van essentiele betekenis was dat in fiber drums en niet in metalen drums zou worden geleverd, en dat dit aan [eiseres] kenbaar is gemaakt. Nu toch in metalen drums is geleverd en het Ministerie op deze grond heeft geweigerd af te nemen, is hier sprake van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming der overeenkomst door [eiseres] .
11. De omstandigheden in aanmerking nemende, in het bijzonder de nadruk welke [verweerster] steeds heeft gelegd op de verpakking in fiber drums en de door wanprestatie van [eiseres] veroorzaakte onmogelijkheid voor [verweerster] om het geleverde aan het Ministerie van Landbouw door te leveren, is het Hof van oordeel dat de gevorderde ontbinding van de overeenkomst niet in wanverhouding staat met de ernst van de gepleegde wanprestatie.
12. Hieruit volgt dat de grief moet worden verworpen en het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.’’;
Overwegende dat [eiseres] deze uitspraak bestrijdt met het volgende middel van cassatie: ‘’Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, in het bijzonder van de artikelen 1302, 1303, 1374, 1375, 1902 en 1903 van het Burgerlijk Wetboek, 48, 59, 343, 347, 348, 349 en 353 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 20 en 69 Wet op de Zamenstelling der Regterlijke Magt het Beleid der Justitie, 175 der Grondwet’’
door te overwegen en op grond daarvan recht te doen. gelijk in voormeld arrest omschreven,
ten onrechte,
a. omdat het Hof in strijd met zijn taak als appelrechter en/of zijn motiveringsplicht niet heeft beslist omtrent de grief in hoger beroep van [eiseres] — betreffende de waardering van de ernst der tussen partijen vaststaande wanprestatie van [eiseres] — voor zover daarin aangevoerd is,
1. dat de wanprestatie door eenvoudig ompakken in de aanwezige fiber vaten te herstellen was en/of dat niet valt in te zien waarom van [verweerster] . en casu quo van de koper van [verweerster] , die bij aanbieding door [verweerster] van hei methoflychloor de metalen vaten niet hebben wilde niet gevergd kon worden de luttele kosten van ompakken te maken en dat [verweerster] toch niet anders behoefde te doen dan de polyethylene binnenzakken uit het metalen vat te doen halen en te plaatsen in het aanwezige fiber vat, waarbij [verweerster] nog de metalen vaten overhield, waarvan [verweerster] zeker een profijtelijk gebruik kon maken;
2. dat [eiseres] op het laatste moment — voor de verscheping met een voor [verweerster] acceptabele boot — zoals zij ook aan [verweerster] mededeelde, fiber drums kon verkrijgen en dat de employe van [eiseres] met de behandeling belast, enerzijds twijfelende om een meer stevige verpakking te vervangen door een minder stevige verpakking — ten slotte is methoxychloor een ‘’landbouw’’-vergif — anderzijds geplaatst tegenover de eis van [verweerster] van verpakking in fiber drums en mede gezien de korte tijd voor het vertrek van de aangewezen boot, de metalen vaten in de fiber drums heeft doen plaatsen, daarmee er volmaakt zeker van zijnde dat het methoxychloor deugdelijk was verpakt, zij het vanzelfsprekend voor [eiseres] duurder;
3. dat — ingevolge hetgeen [eiseres] in de memorie van grieven heeft aangevoerd — [verweerster] redelijkerwijze heeft moeten waarnemen, dat, de partij methoxychloor (behalve de buitenste fiber verpakking, daarnaast nog in metaal ten wellicht ook polyethylene binnenzakken) is verpakt geweest en dat, indien men naast deze redelijkerwijze af te leiden waarneming van [verweerster] nog de inspectieplicht van [verweerster] , welke zich behalve tot de verpakking ook tot bemonstering uitstrekte, omdat [verweerster] als c.i.f. koper de gekochte waren niet eerder dan in Djeddah kon inspecteren, dan blijkt ook, dat [verweerster] de verpakking in metalen vaten van zo weinig belang heeft geoordeeld, dat zij op dat moment daarover zich niet tot [eiseres] heeft gewend, maar van deze extra stevige verpakking voor het verder transport naar het hart van Saoedie-Arabie gebruik gemaakt heeft;
4. dat — naar aanleiding van de stelling van [verweerster] dat de partij als gevolg van de verpakking in metalen vaten gecontamineerd en/of in kwaliteit achteruit gegaan was — contaminatie en de mogelijkheid van contaminatie door [eiseres] zijn betwist en dat methoxychloor niet door aanraking met metaal van de verpakking bederft en dat het verscheepte methoxychloor, waarvan [eiseres] een monster had behouden, na onderzoek door de Plantenziektekundige dienst in Wageningen deugdelijk was en conform de specificaties uit de bestelling van [verweerster] ;
5. dat onder meer de hiervoor opgesomde omstandigheden de onevenredigheid aantonen tussen de vordering tot ontbinding van [verweerster] van gesloten koopovereenkomst 19 ½ ton deugdelijk geleverde methoxychloor koopprijs USA dollar 24.375 en de mogelijkheid om voor luttele kosten de polyethylene binnenzakken over te doen pakken in het aanwezige, door [verweerster] gewenste fiber vat; hebbende het Hof omtrent geen van deze door [eiseres] in hoger beroep in het kader van haar grief aangevoerde omstandigheden beslist noch deze omstandigheden of een of meer daarvan betrokken bij de wel door het Hof genomen beslissing;
b. althans omdat het Hof in strijd met het recht de vordering tot ontbondenverklaring en schadevergoeding niet op grond van de onder a(1–5) opgesomde omstandigheden aan [verweerster] heeft ontzegd, terwijl althans het Hof in strijd met het recht deze omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de gepleegde wanprestatie ontbondenverklaring kon rechtvaardigen buiten beoordeling heeft gelaten en/ of niet van belang heeft geacht, aangezien bij de beantwoording, van de bedoelde vraag, mede gelet op de artikelen 1374 en 1375 van het Burgerlijk Wetboek, rekening te houden valt met de aard van de overeenkomst, de ernst van de wanprestatie, de gevolgen van de ontbinding, de mogelijkheid voor de koper de wanprestatie op eenvoudige wijze met luttele kosten te herstellen, de giftigheid van het object en de redelijke wens dat object behoorlijk te verpakken, de opvatting en de gedragingen van de koper nadat deze de wanprestatie heeft ontdekt of heeft moeten ontdekken, de omstandigheid dat de gewraakte verpakking anders dan aangevoerd is het object niet in kwaliteit deed achteruitgaan, zodat het Hof de onder 1–5 bedoelde omstandigheden niet buiten beoordeling had mogen laten en/ of niet zonder belang had mogen achten en/ of op grond daarvan de grief gegrond had behoren te achten;
c. zijnde althans onbegrijpelijk en niet naar de eis der wet met redenen omkleed 's Hofs beslissing, dat door de wanprestatie van [eiseres] onmogelijkheid voor [verweerster] is veroorzaakt om het geleverde aan het Ministerie van Landbouw door te leveren, zulks gelet op hetgeen [eiseres] in hoger beroep aangevoerd heeft als hiervoor omschreven onder a 1 en 3.‘’;
Overwegende omtrent dit middel. dat het Hof heeft vastgesteld: dat [verweerster] de litigieuze overeenkomst niet zou hebben gesloten, indien zij zou hebben geweten dat in metalen drums zou worden geleverd, en wel omdat de door [verweerster] gewenste insecticide bestemd was om het Ministerie van Landbouw van Saoedie-Arabie te worden doorgeleverd en derhalve moest voldoen aan de door dit Ministerie gestelde eisen ook wat de verpakking betreft; dat voorts deze feiten te kennis van [eiseres] waren gebracht; dat ten slotte, toen de insecticide toch door [eiseres] in metalen drums aan [verweerster] is geleverd, het Ministerie op deze grond heeft geweigerd de insecticide van [verweerster] af te nemen;
dat het Hof op deze grond tot het oordeel is gekomen dat de gevorderde ontbondenverklaring niet in een wanverhouding staat tot de ernst van de gepleegde wanprestatie; dat niet-nakoming door een der partijen van een verplichting die zij bij een wederkerige overeenkomst op zich heeft genomen, in het algemeen voldoende is voor toewijzing van een vordering tot ontbondenverklaring van de overeenkomst;
dat zich wel bij uitzondering het geval kan voordoen dat de wanprestatie van zo geringe betekenis is, dat de rechter daarin aanleiding kan vinden de vordering tot ontbondenverklaring af te wijzen, maar dat dit niet meebrengt dat hij, als hij de vordering toewijst en daarmee te kennen geeft dat hij het uitzonderingsgeval niet aanwezig acht, verplicht zou zijn in te gaan op alle feiten of omstandigheden, aangevoerd door de partij die de wanprestatie heeft gepleegd ter staving van haar standpunt dat er wet van een zodanig uitzonderingsgeval sprake is;
dat reeds om deze reden onderdeel a niet tot cassatie kan leiden;
dat onderdeel b, er van uitgaande dat de in onderdeel a genoemde omstandigheden zich inderdaad hebben voorgedaan, de stelling inhoudt dat, gegeven die omstandigheden het Hof de ontbondenverklaring door de Rechtbank niet had mogen bekrachtigen;
dat echter het antwoord op de vraag of er in geval van wanprestatie bij de uitvoering van een wederkerige overeenkomst aanleiding bestaat, op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval een vordering tot ontbindenverklaring te ontzeggen, hoofdzakelijk wordt bepaald door een waardering van de feiten, welke waardering in cassatie niet op haar juistheid kan worden getoetst;
dat het Hof, ook wanneer wordt uitgegaan van de door [eiseres] gestelde omstandigheden, de ontbondenverklaring door de Rechtbank van de onderhavige koopovereenkomst heeft kunnen bekrachtigen zonder in strijd te komen met artikel 1302 van het Burgerlijk Wetboek;
dat bovendien het onderdeel feitelijke grondslag mist, voor zover het uitgaat van de in onderdeel a onder 1, 3 en 5 aangenomen mogelijkheid om voor luttele kosten de polyethylene binnenzakken over te doen pakken in de aanwezige fiber vaten, met welke mogelijkheid kennelijk wordt bedoeld dat [verweerster] door een dergelijke overpakking de door hem ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade had kunnen voorkomen; dat immers naar 's Hofs vaststelling het Ministerie van Landbouw van Saoedie-Arabie afname heeft geweigerd op grond van het enkele feit dat [eiseres] de insecticide aan [verweerster] in metalen drums heeft geleverd, omdat het Ministerie geen insecticide wilde afnemen welke door de wijze van verpakking in aanmerking kon zijn gekomen met metalen vaten;
dat onderdeel c tevergeefs met een motiveringsklacht opkomt tegen het feitelijke oordeel van het Hof, dat het Ministerie van Landbouw van Saoedie-Arabie de insecticide weigerde af te nemen, nu deze aan [verweerster] in metalen drums was geleverd;
dat het middel derhalve in geen van zijn onderdelen tot cassatie kan leiden;
Verwerpt het beroep;
Veroordeelt [eiseres] in de kosten op de voorziening in cassatie gevallen, welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] worden begroot op ƒ. 115,- aan verschotten en ƒ. 1100,- voor salaris.