Uitspraak
[rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1923, veehandelaar, wonende te
[woonplaats], rekwirant van cassatie tegen een mondeling vonnis van de Kantonrechter te
Alphen aan de Rijnvan 4 november 1966, waarbij rekwirant ter zake van “overtreding of niet nakoming van het bepaalde bij artikel 19 van de Keur of Politieverordening van de Verenigde Bloklandse- en Korteraarse Polder”, onder aanhaling van de artikelen 3, 18, 19, 27 van die regeling, 23, 91 van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot een geldboete van twee gulden, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis gedurende één dag;
De eigenaren van alle in de betreffende polder gelegen landen zijn evenzeer gebaat bij doeltreffend onderhoud van deze waterleidingen, onverschillig of hun landen nu wel of niet aan deze waterleidingen liggen.
De voormelde voorschriften leggen dus naar willekeur lasten op aan een toevallige kleine groep van eigenaren wier landen liggen langs de waterleidingen en laat de andere, veel grotere groep daarbuiten onbelast.
Aldus wordt gehandeld in strijd met een beginsel van goed bestuur, dat o.m. is neergelegd in de artikelen 4, 5 en 189 van de Grondwet (tekst van 1956), doordat naar willekeur wordt gediscrimineerd in het opleggen van lasten door een overheidslichaam.
Uit de gedingstukken in prima blijkt, dat de werkzaamheden, uitgevoerd door of vanwege het Polderbestuur, ƒ 36,- hebben bedragen.
De voorschriften missen bindende werking, nu zij zulk een clausule niet hebben”;
Gehoord de Advocaat-Generaal Berger namens de Procureur-Generaal in zijn conclusie strekkende tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende dat bij het bestreden vonnis te laste van rekwirant is bewezen verklaard:
“dat hij te Ter Aar, als, ingevolge artikel 3 der Keur of Politieverordening van de Verenigde Bloklandse en Korteraarse Polder onder de gemeente Ter Aar, onderhoudsplichtige van het gedeelte van de ringsloot om de Droogmakerij (afd. III) dat gelegen was langs de in die polder gelegen percelen land waarvan hij de eigenaar en gebruiker was, niet heeft gezorgd dat bedoeld gedeelte van die ringsloot voorwat betreft de halve breedte daarvan bij de in artikel 18 van genoemde Keur of Politieverordening vermelde zomerschouw op 24 juli 1965 van vuil, ruig en/of flabben was gezuiverd, zijnde 24 juli 1965 de datum welke door het Bestuur van genoemde Polder als datum van die zomerschouw was vastgesteld en tijdig aangekondigd”;
“Art. 3. De verplichting tot het onderhouden van de waterkeringen, voor zover terzake in deze keur voorschriften worden gegeven, rust op hare eigenaren; die voor de waterleidingen op de eigenaren der daarlangs gelegen landen; zulks voor beide gevallen voor zover ieders eigendom strekt en wijders bij aan weerszijden door landen begrensde waterleidingen steeds voor de halve breedte daarvan; …
Alle afgesneden vuil of ruig, flabben enz. moeten terstond op de kant worden gebracht”;
Overwegende ten aanzien van de middelen I en II: dat het bestuur van de Polder tot vaststelling van voormelde regeling bevoegd was krachtens artikel 94 van het thans op artikel 206 van de Grondwet, de artikelen 1 en 4 van de Keurenwet en artikel 98 van de Provinciewet berustende “Algemeen Reglement voor de Polders in de provincie Zuid-Holland”, welk artikel 94 voor zover thans van belang luidt als volgt:
a. dat een waterkering moet worden onderhouden door de eigenaren daarvan;