Uitspraak
[verweerster 1], weduwe van [verweerder 2],
[verweerder 2],
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [verweerster 1] en [verweerder 2] als verhuurders en [eiser] als huurder. De huurovereenkomst, gesloten op 27 juli 1960, betrof een perceel aan het Marktplein 5 te [woonplaats 2], dat door [eiser] werd gebruikt voor een horeca-bedrijf. De overeenkomst bevatte een clausule die het [eiser] verbood om het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in onderhuur af te staan zonder schriftelijke toestemming van de verhuurders. In juni 1964 heeft [eiser] het horeca-bedrijf omgezet in een naamloze vennootschap (N.V.), waarbij hij al zijn rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst heeft ingebracht. Dit leidde tot een geschil over de vraag of deze omzetting in strijd was met de huurovereenkomst en of de verhuurders recht hadden op ontbinding van de overeenkomst.
De Kantonrechter te Emmen heeft in eerste instantie de vorderingen van de verhuurders afgewezen, maar de Arrondissements-Rechtbank te Assen heeft in hoger beroep geoordeeld dat [eiser] door de omzetting van het bedrijf naar een N.V. in strijd heeft gehandeld met de huurovereenkomst. De Rechtbank oordeelde dat de afstand van gebruik aan de N.V. een wezenlijke verandering in de huurovereenkomst met zich meebracht, waardoor de verhuurders hun zekerheid over het gebruik van hun eigendom verloren. De Rechtbank heeft de huurovereenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld tot ontruiming van het perceel.
In cassatie heeft [eiser] betoogd dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in strijd met de huurovereenkomst heeft gehandeld. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de afstand van gebruik aan de N.V. in strijd was met artikel 1595 van het Burgerlijk Wetboek en dat [eiser] niet kon volhouden dat er voor de verhuurders niets was veranderd. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van de procedure.