De Rechtbank zal deze weren achtereenvolgens behandelen:
ad 1. Wanneer Raiffeisen- und Volksbanken door het voeren van haar statutaire naam inbreuk maakt op het recht van de Centrale Raiffeisen-Bank tot het voeren van haar handelsnaam hier te lande, dan mag zij die statutaire naam hier te lande niet voeren. Hieraan doet niet af het voorschrift van artikel 14 van de Handelsregisterwet. Uit het feit dat Raiffeisen- und Volksbanken haar statutaire naam als handelsnaam in het handelsregister heeft doen inschrijven en deze voert in haar circulaires en op haar briefpapier, blijkt dat dit gebruik niet van ondergeschikt belang is. De statutaire naam van Raiffeisen- und Volksbanken voert zij in verbinding met de handelsnaam Raivo Verzekering Maatschappij, waardoor duidelijk wordt, dat ‘’Raivo’’ is afgeleid van Raiffeisen Volksbank.
ad 2. De Rechtbank is van oordeel, dat in de statutaire naam van Raiffeisen- und Volksbanken het element ‘’Raiffeisen’’ evenals in de naam van de Centrale Raiffeisen-Bank van overheersende betekenis is, zodat beide namen niet in geringe mate van elkaar afwijken. Het gebruik door Raiffeisen- und Volksbanken van haar statutaire naam, in verband met de handelsnaam Raivo Verzekering Maatschappij, heeft een zodanig verband gelegd tussen het gebruik van het woord ‘’Raiffeisen’’ en ‘’Raivo’’, dat daardoor ook in het woord Raivo de eerste lettergreep zich voor een deel van het publiek onmiskenbaar als afgeleid van ‘’Raiffeisen’’ zal voordoen.
ad 3. Het optreden, onder meer als assurantie-bemiddelaar van een bankbedrijf als dat van de Centrale Raiffeisen-Bank en het op eigen naam afsluiten van verzekeringen, waarvan Raiffeisen- und Volksbanken haar bedrijf maakt, is zeker voor het gewone publiek, ten aanzien waarvan de Centrale Raiffeisen-Bank ook verzekeringen afsluit, een gelijksoortige bedrijfstak. De werkzaamheden van de Centrale Raiffeisen-Bank en van haar leden-banken zijn over het gehele land verspreid, zodat de plaats van vestiging van partijen ten deze van weinig belang is ter onderscheiding harer ondernemingen. Uit de door de Centrale Raiffeisen-Bank overgelegde brieven van de Inspectie van de Zürich Verzekeringsmaatschappij d.d. 17 december 1963, en van haar lid de Coöperatieve Boerenleenbank Raiffeisen Bank Sloten-Badhoevedorp, d.d. 10 mei 1963, blijkt duidelijk, dat echter ook onder leden en insiders van het bedrijf van de Centrale Raiffeisen-Bank twijfel is gerezen over het bestaan van banden tussen de Centrale Raiffeisen-Bank en Raiffeisen- und Volksbanken, zodat uit dien hoofde zeker verwarringsgevaar is te duchten.
ad 4. Dit bezwaar mist feitelijke grond. De Centrale Raiffeisen-Bank richt zich ook tot derden en treedt niet alleen op als Centrale Spaarbank of Depositohouder voor haar leden. Onder het publiek moeten dan ook worden begrepen derden die mogelijkerwijze verzekeringsovereenkomsten door middel van de Centrale Raiffeisen-Bank zouden kunnen afsluiten.
ad 5. Dit bezwaar is in zoverre gegrond, dat de door Raiffeisen- und Volksbanken in combinatie gevoerde statutaire naam en de handelsnaam Raivo, bij aandachtige lezing, wel een juiste indruk geven van de onder die naam gedreven onderneming voor hen die beide namen aandachtig lezen. Dit sluit echter geenszins uit, dat het, in de branche waarin partijen werkzaam zijn, weinig ter zake kundige publiek een zekere juridische of economische band tussen partijen zou kunnen veronderstellen en dat bij het niet daarin ter zake kundige publiek, dat die namen in onderling verband niet zo aandachtig zal lezen, verwarring tussen beide ondernemingen kan ontstaan.
ad 6. De prioriteit van het gebruik van het woord ‘’Raiffeisen’’ in Duitsland is niet ter zake dienend, nu het hier gaat om de bescherming van de handelsnaam van de Centrale Raiffeisen-Bank op Nederlands territoir.
ad 7. Uit niets is gebleken, dat ook andere banken in Nederland, die niet als lid bij de Centrale Raiffeisen-Bank zijn aangesloten het woord ‘’Raiffeisen’’ in hun handelsnaam voeren.
ad 8. Niet ter zake dienend is, dat de naam ‘’Raiffeisen’’ aanvankelijk slechts duidde op een soort bank, die zich bezig hield met de verzorging van landbouwcrediet volgens een bepaald coöperatief systeem. Het gedurende jaren achtereen uitsluitend gebruik door de Centrale Raiffeisen-Bank en haar leden in Nederland, voordat die naam nog door enig ander bankbedrijf daar werd gebruikt, is voldoende om die naam als handelsnaam van de Centrale Raiffeisen-Bank te beschouwen. Het monopoliseren van een bepaalde eigennaam in verband met dit systeem staat aan de vorming van een handelsnaam, waarvan die eigennaam deel uitmaakt, niet in de weg. Terecht heeft de raadsman van de Centrale Raiffeisen-Bank erop gewezen, dat zelfs plaatsnamen ten deze als handelsnamen of delen van handelsnamen gemonopoliseerd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld Rotterdamsche Bank, Amsterdamse Bank, enz.
ad 9. Nu uit het voorgaande is gebleken, dat Raiffeisen- und Volksbanken in ieder geval artikel 5 van de Handelsnaamwet heeft overtreden, immers zij door het gebruik van haar statutaire naam en door het gebruik van het woord ‘’Raivo’’ inbreuk maakt op het recht van de Centrale Raiffeisen-Bank op bescherming van haar handelsnaam ‘’Raiffeisen-Bank’’, heeft Raiffeisen- und Volksbanken zich bovendien aan een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek jegens de Centrale Raiffeisen-Bank schuldig gemaakt. Het scheppen van verwarringsgevaar levert bovendien ten deze de mogelijkheid op van het profiteren van andermans goodwill.
ad 10. Duidelijk is, dat door het scheppen van verwarringsgevaar de mogelijkheid van schade voor de Centrale Raiffeisen-Bank aanwezig is. De grootte van die schade behoeft thans niet te worden bepaald.
Uit het vorenstaande volgt, dat Raiffeisen- und Volksbanken verboden dient te worden de woorden ‘’Raiffeisen’’ en ‘’Raivo’’ in haar statutaire- en handelsnaam hier te lande te voeren. In zoverre zijn de vorderingen van de Centrale Raiffeisen-Bank in de dagvaarding sub 1 en 3 omschreven toewijsbaar, terwijl dientengevolge ook de vorderingen sub 2 en 4 toewijsbaar zijn.’’
dat Raiffeisen- und Volksbanken van dit vonnis in hoger beroep is gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem;
dat dit Hof bij het thans bestreden arrest het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd, na te hebben overwogen:
1) ‘’dat de eerste grief zich richt tegen de overweging van de Rechtbank, dat Raiffeisen- und Volksbanken de naam ‘’Raiffeisen- und Volksbanken-Versicherung Allgemeine Versicherungs-Aktiengesellschaft’’ in Nederland voert in de zin van artikel 5 van de Handelsnaamwet;
2) ‘’dat het Hof bij de behandeling van deze grief vooropstelt, dat het voeren van een handelsnaam, waaronder een onderneming in het handelsverkeer optreedt en zich tot het publiek wendt, op zeer verschillende wijzen kan geschieden en de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat één onderneming meer dan één handelsnaam voert;
3) ‘’dat de statutaire naam van een buitenlandse onderneming (mede) als haar handelsnaam in ons eigen land wordt gevoerd, indien die onderneming door middel van een hier te lande gevestigd filiaal die statutaire naam tegenover het Nederlandse publiek bezigt;
4) ‘’dat Raiffeisen- und Volksbanken niet alleen haar statutaire naam, vermeld in bovengenoemde grief, heeft doen inschrijven in het handelsregister voor de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Arnhem als de handelsnaam waaronder de onderneming wordt gedreven — zulks naast de naam Verzekering Maatschappij Raivo, later gewijzigd in Raivo Verzekering Maatschappij, als handelsnaam voor haar bijkantoor te Zevenaar —, maar tevens deze statutaire naam in het verkeer hier te lande gebruikt door haar op haar briefpapier aan het hoofd te vermelden onmiddellijk onder de naam Raivo Verzekering Maatschappij, terwijl dezelfde combinatie van namen te vinden is aan het hoofd van de polis voor motorvoertuig-verzekering, en de statutaire naam ook nog in het oog lopend wordt gebruikt aan de voet van de voorste bladzijde van de polis, eveneens uitgaande van genoemd bijkantoor te Zevenaar, voor ideaal-, ziekte- en ongevallen-verzekering met invaliditeitsrente, alwaar sprake is van een door Raiffeisen- und Volksbanken te verlenen garantie voor de uit deze polis voortvloeiende verplichtingen;
5) ‘’dat uit het vorenstaande volgt, dat Raiffeisen- und Volksbanken wel degelijk (mede) haar statutaire naam hier te lande voert als handelsnaam;
6) ‘’dat daaraan niet afdoet, dat op het briefhoofd op de polis voor motorvoertuig-verzekering de vermelding van de statutaire naam wordt voorafgegaan door de woorden ‘’bijkantoor voor Nederland van de ….. ‘’ en ook niet, dat op andere polissen en geschriften, die Raiffeisen- und Volksbanken hier gebruikt, uitsluitend de naam Raivo Verzekering Maatschappij voorkomt, en dus niet mede de statutaire naam;
7) ‘’dat uit artikel 37 c van het Wetboek van Koophandel juncto artikel 9 van de Wet Algemene Bepalingen bovendien ten overvloede volgt, dat de hier te lande door Raiffeisen- und Volksbanken in voege als voormeld gebezigde, statutaire naam haar handelsnaam is, ook al bestaat de mogelijkheid, zoals reeds overwogen, dat naast die naam in ons land nog een andere handelsnaam door Raiffeisen- und Volksbanken wordt gevoerd;
8) ‘’dat de eerste grief mitsdien wordt verworpen;
9) ‘’dat het Hof de tweede, derde en vijfde grief tezamen zal behandelen in verband met hun onderlinge samenhang, luidende deze grieven:
de tweede: ten onrechte heeft de Rechtbank haar beslissing mede gegrond op de overweging, dat de Centrale Raiffeisen-Bank haar statutaire naam ‘’Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank’’ rechtmatig voert;
de derde: ten onrechte heeft de Rechtbank beslist, dat de handelsnamen van beide partijen in geringe mate afwijken en dat daardoor verwarringsgevaar bij het publiek te duchten is, en
de vijfde: ten onrechte heeft de Rechtbank verworpen het verweer van Raiffeisen- und Volksbanken, dat de Centrale Raiffeisen-Bank de naam Raiffeisen niet vermag te monopoliseren, daar dit woord van beschrijvende aard is, althans slechts aanduidt een bepaalde grondgedachte of een bepaald systeem op coöperatief gebied, welke aanduiding ieder vrijelijk mag bezigen om het nastreven van bepaalde doelstellingen tot uitdrukking te brengen;
10) ‘’dat in rechte vaststaat:
dat de Centrale Raiffeisen-Bank sedert 1903 de naam ‘’Raiffeisen’’ in haar statutaire naam voert;
dat de Centrale Raiffeisen-Bank de eerste rechtspersoon in Nederland was, die het woord ‘’Raiffeisen’’ in haar naam gebruikte, en dat sindsdien geen andere rechtspersoon zich in ons land met die naam heeft getooid behalve vele leden van de Centrale Raiffeisen-Bank;
dat ten tijde van de inleidende dagvaarding ruim 250 leden van de Centrale Raiffeisen-Bank de naam ‘’Raiffeisen’’ als onderdeel van hun handelsnaam bezigden, welk aantal sindsdien nog aanmerkelijk is toegenomen;
11) ‘’dat de naam ‘’Raiffeisen’’, hoewel oorspronkelijk typerend voor een bepaalde wijze van agrarische credietverlening — en ontleend aan de duitse promotor van het landbouw-credietwezen voor de plattelandsbevolking: F.W. Raiffeisen (1818–1888) — in ons land is ingeburgerd door het gebruik van de Centrale Raiffeisen-Bank en haar organisatie;
12) ‘’dat noch het bijkantoor van de Raiffeisen- und Volksbanken noch de Centrale Raiffeisen-Bank en haar leden het oorspronkelijke Raiffeisen-systeem toepassen, waarbij bovendien in aanmerking komt, dat de organisatie van de Centrale Raiffeisen-Bank reeds lang haar diensten verleent aan een veel ruimer publiek dan alleen de agrarische bevolking;
13) ‘’dat het vereiste van onderscheidend vermogen voor het rechtmatig voeren van een handelsnaam niet mag worden gesteld, terwijl overigens de naam ‘’Raiffeisen’’ in de organisatie van de Centrale Raiffeisen-Bank en haar leden niet meer van louter beschrijvende aard kan worden geacht, nog daargelaten, dat ook zuiver beschrijvende namen rechtmatige handelsnamen — of onderdelen daarvan — kunnen zijn;
14) ‘’dat, anders dan Raiffeisen- und Volksbanken meent, door de Centrale Raiffeisen-Bank de naam ‘’Raiffeisen’’ niet wordt gemonopoliseerd, immers de Centrale Raiffeisen-Bank slechts aanspraak maakt op het uitsluitend recht om dit woord te gebruiken als onderdeel van haar volledige handelsnaam;
15) ‘’dat de Rechtbank terecht oordeelt, dat een eventueel gebruik vóór 1903 van de handelsnaam ‘’Raiffeisen’’ in Duitsland voor deze procedure niet relevant is, nu hier immers beslist moet worden over de door de Centrale Raiffeisen-Bank voor Nederland ingeroepen bescherming van haar handelsnaam tegenover de beide handelsnamen, welke de Raiffeisen- und Volksbanken door middel van haar bijkantoor in Zevenaar in ons land voert;
16) ‘’dat het Hof thans dient te onderzoeken of de door Raiffeisen- und Volksbanken sinds medio 1963 via haar bijkantoor te Zevenaar hier te lande gevoerde handelsnamen (‘’Raiffeisen- und Volksbanken-Versicherung Allgemeine Versicherungs-Aktiengesellschaft’’ en ‘’Raivo Verzekering Maatschappij’’) slechts in geringe mate afwijken van de door de Centrale Raiffeisen-Bank — naar reeds bleek: rechtmatig — gevoerde handelsnaam en of dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is;
17) ‘’te dien aanzien voor wat de feiten betreft:
dat beide ondernemingen, zoals tussen partijen vaststaat, geheel Nederland als werkterrein bestrijken;
dat Raiffeisen- und Volksbanken blijkens haar inschrijving in voormeld handelsregister door middel van haar bijkantoor te Zevenaar beoogt: ‘’het sluiten van verzekeringen in de ruimste zin des woords’’;
dat de Centrale Raiffeisen-Bank zich medio 1963 reeds vele jaren binnen haar statutair kader mede bezig hield met het verlenen van assurantiebemiddeling, en wel in die mate dat, naar onweersproken door de Centrale Raiffeisen-Bank is gesteld, de over de Centrale Raiffeisen-Bank zelf lopende verzekeringen, waarbij zij optrad voor tientallen verzekeringsmaatschappijen, casu quo beursmakelaars, voor de jaren 1962 en 1963 aan premie-ontvangsten opleverden bedragen van respectievelijk ruim ƒ 158.000,-- en ruim ƒ 427.000,-- (niet medegerekend bijzondere verzekeringen als reis-verzekeringen, ‘’extra hypotheekverzekeringen’’ en zo voort), terwijl deze post over 1964 is opgelopen tot ruim ƒ 754.000,--, waarvan door de Centrale Raiffeisen-Bank een provisie is genoten van ongeveer ƒ 130.000,--, althans tussen partijen vaststaat, dat met een en ander niet onbelangrijke bedragen gemoeid zijn;
18) ‘’dat de raadsman van Raiffeisen- und Volksbanken bij pleidooi in hoger beroep uitdrukkelijk heeft betwist de stelling dat Raiffeisen- und Volksbanken zich ook met assurantiebemiddeling via meergenoemd bijkantoor inlaat, maar het Hof dit in het midden kan laten, nu van algemene bekendheid is, dat de grote banken in ons land, waaronder zeker ook de Centrale Raiffeisen-Bank te rekenen valt, een zogenaamde assurantie-service bieden, en dat het hier in aanmerking komende publiek, behoudens uitzonderingen ter zake niet deskundig, allerminst onderscheidt tussen het sluiten van verzekeringen en het verlenen van assurantiebemiddeling;
19) ‘’dat bij het vergelijken van de bewuste handelsnamen in hun geheel de kenmerkende onderdelen worden gevormd door ‘’Raiffeisen’’ en door ‘’Raivo’’, zijnde ook datgene, wat in het geheugen van het publiek zal blijven hangen, terwijl, door het in combinatie gebruiken door Raiffeisen- und Volksbanken van haar beide handelsnamen, voor een aanmerkelijk deel van het publiek duidelijk zal zijn, dat ‘’Raivo’’ van ‘’Raiffeisen’’ (en ‘’Volksbanken’’) is afgeleid, zoals ook de Rechtbank terecht overweegt;
20) ‘’dat in verband met het hiervoor overwogene, en mede in aanmerking nemende de grote bekendheid, die de naam ‘’Raiffeisen’’ zich door de organisatie van de Centrale Raiffeisen-Bank hier te lande heeft verworven, naar 's Hofs oordeel moet worden aangenomen, dat bij een aanmerkelijk deel van het publiek verwarring tussen de ondernemingen te duchten is als bedoeld in artikel 5 van de Handelsnaamwet;
21) ‘’dat, anders dan Raiffeisen- und Volksbanken betoogt, verwarring in de zin van genoemd artikel 5 ook te duchten is, indien, zoals redelijkerweijs verwacht moet worden, het publiek de indruk krijgt, dat het bijkantoor van Raiffeisen- und Volksbanken te Zevenaar iets met de organisatie van de Centrale Raiffeisen-Bank te maken heeft;
22) ‘’dat het Hof nog heeft overwogen of wellicht zou kunnen worden volstaan met het enkel verbieden aan Raiffeisen- und Volksbanken van het voeren van de naam ‘’Raiffeisen’’ hier te lande — dus met toelating van de naam Raivo —, maar het Hof oordeelt daartoe niet te kunnen beslissen, nu de door Raiffeisen- und Volksbanken zelf gelegde relatie tussen ‘’Raiffeisen’’ en ‘’Raivo’’ reeds enige jaren door haar bijkantoor in Nederland is gebezigd, zodat deze conjunctie in het zo juist veronderstelde geval in het geheugen van het publiek zou blijven voortbestaan en aldus een voortgaande verwarring te duchten valt;
23) ‘’dat het voorafgaande moet leiden tot verwerping van de tweede, derde en vijfde grief;
26) ‘’dat de zesde grief tot de Rechtbank het verwijt richt, dat zij haar vonnis, behoudens ten aanzien van de ontzegging van het meer of anders gevorderde, uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;
27) ‘’dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis ten onrechte wordt aangevochten, omdat deze berust op een authentieke titel, immers op de akte van oprichting van de Centrale Raiffeisen-Bank en bovendien nog op de in het geding zijnde, van Raiffeisen- und Volksbanken afkomstige, niet betwiste, onderhandse geschriften, waaruit de door Raiffeisen- und Volksbanken op het recht van de Centrale Raiffeisen-Bank gemaakte inbreuk blijkt;’’
Overwegende dat Raiffeisen- und Volksbanken 's Hofs arrest bestrijdt met de navolgende middelen van cassatie:
‘’I. Schending van het recht, in het bijzonder zoals vervat in de artikelen 1, 5, 5 b en 11 der Handelsnaamwet, de artikelen 1401, 1402 en 1403 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 37 c van het Wetboek van Koophandel en artikel 9 van de Wet houdende Algemene Bepalingen, doordien het Hof op de in het beroepen arrest vervatte gronden, welke geacht moeten worden te dezer plaatse te zijn ingelast, het tussen partijen gewezen vonnis der Rechtbank van 26 maart 1964 heeft bekrachtigd met veroordeling van Raiffeisen- und Volksbanken in de kosten van het geding in hoger beroep, waarbij het Hof op grond van de in rechtsoverweging 4 van zijn arrest vastgestelde feiten heeft aangenomen, dat Raiffeisen- und Volksbanken (mede) haar statutaire naam hier te lande voert als handelsnaam, zulks ten onrechte en in strijd met het recht om de volgende redenen: