Overwegende, dat Dorvo als middelen van cassatie heeft voorgedragen:
“I. Schending en/of verkeerde toepassing van de artikelen 555, 556, 559, 560, 561, 562, 563, 564, 565, 567, 1349, 1350, 1355, 1356, 1357, 1358, 1364, 1374, 1375, 1584, 1586, 1587, 1588, 1589, 1590, 1595, 1596, 1597, 1611, 1622, 1623, 1731, 1732, 1733, 1734, 1735, 1736, 1743, 1746, 1751, 1752, 1753, 1766, 1902, 1903, 1958 en 1959 van het Burgerlijke Wetboek, 48, 59, 289, 290, 291, 292, 293, 295, 343, 347, 348, 349 en 353 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 1, 6, 7, 18 en 20 van de Huurwet, 20 en 69 van de Wet op de Zamenstelling der Regterlijke Magt en het Beleid der Justitie, 175 van de Grondwet door te overwegen en op grond daarvan recht te doen gelijk in voormeld arrest is omschreven, ten onrechte,
(1) omdat het Hof in strijd met de wet niet een stallingsovereenkomst althans een overeenkomst van bewaargeving althans een gemengde overeenkomst waarin het element van huur en verhuur accessoir en ondergeschikt is, en/of wel een overeenkomst van huur en verhuur aanwezig heeft geacht, hebbende het Hof althans een met de wet strijdig begrip van huur en verhuur althans van bewaargeving gebezigd,
(2) aangezien, naar tussen partijen vaststaat althans door Dorvo gesteld is, de autobox van [verweerder] zich bevindt in een rij van gelijke, op een niet overdekt terrein van Dorvo naast elkaar staande boxen en deze box alleen is bestemd en uitsluitend wordt gebruikt voor het opbergen van de auto van [verweerder] en voormelde rij en het niet overdekte terrein deel uitmaken van het garage-complex van Dorvo aan de [a-straat 1] te [woonplaats], waar stalling, autoverhuur, benzineverkoop en andere kleinere garagediensten zijn ondergebracht,
(3) en voorts aangezien Dorvo, naar tussen partijen vaststaat althans door Dorvo gesteld is, aan [verweerder] het genot van een autobox heeft verschaft als een van de bedrijfsmatige diensten, welke een garagebedrijf aan zijn klanten verleent, biedende een garage deze stallingruimte zowel “open” als “gesloten”, hetgeen louter een kwestie is – voor het garagebedrijf en de klant – van prijs en hoedanigheid der dienstverlening,
(4) waaraan niet afdoet, dat de overeenkomst, waarbij Dorvo aan [verweerder] het genot van een autobox heeft verleend, hem geen rechten nevens dit genot verschaft, of dat de verschaffing van het genot van een box afzonderlijk is geregeld,
(5) terwijl het niet de vraag is of de litigieuze overeenkomst en de hoedanigheid van – de door het Hof vooropgestelde – huur en verhuur verliest doordat Dorvo naast de verschaffing van het door het Hof bedoelde genot andere diensten aan [verweerder] zou verlenen dan wel tot verlening dier diensten in staat zou zijn, doch of het door het Hof bedoelde genot van een autobox als gedeelte van het betreffende onroerend goed ondergeschikt is aan de stalling of het bewaren van de auto van [verweerder] en of in het kader van het totaal der door het garagebedrijf van Dorvo verleende of te verlenen diensten, onder meer die van stalling, de betreffende overeenkomst als een stallingsovereenkomst, althans een overeenkomst van bewaargeving, althans een gemengde overeenkomst, waarin het element van huur en verhuur accessoir en ondergeschikt is, dan wel als een huur en verhuur beschouwd moet worden,
(6) zijnde het evenmin de vraag of aan der partijen overeenkomst de hoedanigheid van huur en verhuur wordt ontnomen, doordat [verweerder] zich niet bewust zou zijn geweest van een verschil van zijn rechtspositie jegens Dorvo met die van degene die zijn auto stalt bij Dorvo anders dan in een box en doordat aan de bepalingen der Huurwet omtrent de huurprijs ten aanzien van de onderhavige autobox geen gevolg zou zijn gegeven, doch of, gelet op deze omstandigheden, die juist niet op een huur en verhuur wijzen in de zin van het Burgerlijk Wetboek althans in de zin van de Huurwet of daartegen een vermoeden opleveren, ten deze sprake is van een stallingsovereenkomst, althans een overeenkomst van bewaargeving, althans een gemengde overeenkomst waarin het element van huur en verhuur accessoir en ondergeschikt is, dan wel van een huur en verhuur,
(7) hebbende het Hof voorts op met de wet strijdige althans onbegrijpelijke gronden tenzijde gesteld de door Dorvo aangevoerde omstandigheid, dat in het formulier, tevens houdende Algemene Voorwaarden voor stalling, leveranties en werkzaamheden van Dorvo, dat [verweerder] heeft althans zou hebben getekend, de uitdrukking “in stalling nemen” en “stallingskosten” worden gebezigd,
(8) aangezien weliswaar niet deze terminologie op zichzelf beslissend is, doch wel een aanwijzing of vermoeden voor het karakter van de betreffende overeenkomst vormt,
(9) terwijl onjuist en onbegrijpelijk is ’s Hofs beslissing, dat de werkelijkheid in de verhouding tussen partijen – die beslissend is voor het karakter van de betreffende overeenkomst – in ’s Hofs arrest onder 2 en 4 is weergegeven, zodat het Hof blijkbaar – en ten onrechte en onbegrijpelijkerwijs – het onder 6 en 7 van zijn arrest besprokene niet als tot de werkelijkheid in de verhouding tussen partijen behorende heeft beschouwd, zulks ondanks het feit, dat Dorvo ook het onder 6 en 7 bedoelde heeft gesteld in het kader van de werkelijkheid in de verhouding tussen partijen,
(10) hebbende het Hof voorts de aangehaalde wetsartikelen, in het bijzonder die betreffende de toestemming van partijen bij een overeenkomst miskend door op grond van hetgeen in feite is geschied als omschreven onder 2 en 4 van ’s Hofs arrest een overeenkomst van huur en verhuur aan te nemen, zonder bij die beslissing – doch eerst nadat het Hof eenmaal tot een huur en verhuur was gekomen – acht te slaan op het geheel van de feiten waarvan die in ’s Hofs arrest onder 2 en 4 bedoeld slechts een onderdeel uitmaken, en op de bedoeling van partijen bij de overeenkomst, zoals die blijkt uit de door het Hof in zijn arrest onder 5, 6 en 7 besproken door Dorvo gestelde omstandigheden, en door in het geheel geen acht te slaan op het door Dorvo gestelde, dat uit niets is gebleken – het is zelfs niet gesteld – dat partijen ten tijde van de contractsluiting iets anders beoogde dan in het contract geschreven en ondertekend werd, zijnde een stallingsovereenkomst;
II. Schending en/of verkeerde toepassing van de artikelen 555, 556, 559, 560, 561,562, 563, 564, 565, 567, 1349, 1350, 1355, 1356, 1357, 1358, 1364, 1374, 1375, 1584, 1586, 1587, 1588, 1589, 1590, 1595, 1596, 1597, 1611, 1622, 1623, 1731, 1732, 1733, 1734, 1735, 1736, 1743, 1746, 1751, 1752, 1753, 1766, 1902, 1903, 1958, en 1959 van het Burgerlijk Wetboek, 48, 59, 289, 290, 291, 292, 293, 295, 343, 347, 348, 349 en 353 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 1, 6, 7, 18 en 20 van de Huurwet, 20 en 69 van de Wet op de Zamenstelling der Regterlijke Magt en het Beleid der Justitie, 175 van de Grondwet, door te overwegen en op grond daarvan recht te doen, gelijk in voormeld arrest is omschreven, ten onrechte.
(1) omdat het Hof in strijd met de wet ten deze een gebouwd onroerend goed en in het bijzonder een zelfstandige bedrijfsruimte in de zin van artikel 1 lid 2 onder c van de Huurwet aanwezig heeft geacht, althans een met de wet strijdig begrip van een gebouwd onroerend goed en/of een zelfstandige bedrijfsruimte als bedoeld heeft gebezigd,
(2) aangezien een autobox wellicht door Dorvo als bedrijfsruimte wordt gebezigd, doch niet door [verweerder], hebbende het Hof zulks althans niet vastgesteld, terwijl Dorvo heeft gesteld dat de autobox louter tot bewaring dient,
(3) terwijl in het begrip bedrijfsruimte in bovenbedoelde zin niet zijn samengevat ruimten die niet als woonruimte worden gebezigd,
(4) zijnde ook daarom van zelfstandige bedrijfsruimte geen sprake, omdat Dorvo, naar tussen partijen vaststaat althans door haar gesteld is, aan [verweerder] het genot van de autobox heeft verschaft als een van de bedrijfsmatige diensten, welke een garagebedrijf aan zijn klanten verleent, biedende een garage deze stallingruimte zowel “open” als “gesloten”, hetgeen louter een kwestie is – voor het garagebedrijf en de klant – van prijs en hoedanigheid der dienstverlening,
(5) zijnde de Huurwet tot stand gekomen en in stand gehouden uit hoofde van het gebrek aan woon- en bedrijfsruimte en tot bescherming van de huurders daarvan, doch niet uit hoofde van gebrek aan autobox, gelijk in casu door het Hof vastgesteld, en tot bescherming van de huurders daarvan,
(6) hebbende het Hof althans nagelaten te beslissen en te motiveren op grond van welke feiten de betreffende ruimte een bedrijfsruimte en een zelfstandige bedrijfsruimte zou zijn”;
Overwegende ten aanzien van het eerste middel: dat het Hof heeft overwogen, dat tussen partijen vaststaat, dat [verweerder] krachtens de ten processe bedoelde overeenkomst gedurende een bepaalden tijd en tegen een bepaalden prijs de beschikking verkreeg over een autobox, die zich bevindt in een rij van gelijke, op een niet overdekt terrein van Dorvo naast elkaar staande boxen; dat deze box is afgesloten met een jalouziedeur, waarvan de sleutel aan [verweerder] is verstrekt, en dat de box alleen is bestemd en uitsluitend wordt gebruikt voor het opbergen van den auto van [verweerder];
dat het Hof terecht op grond van deze feiten heeft geoordeeld, dat partijen een overeenkomst van huur en verhuur betreffende een lichamelijke zaak zijn aangegaan, en hieraan niet afdoet dat, zoals Dorvo in de onderdelen 7, 8 en 9 van het middel aanvoert, in het formulier, tevens houdende Algemene Voorwaarden voor stalling, leveranties en werkzaamheden van Dorvo, hetwelk [verweerder] zou hebben getekend, niet van huur, maar van “in stalling nemen” en van “stallingskosten” wordt gesproken;
dat immers het karakter van de overeenkomst niet wordt bepaald door de benaming welke partijen daaraan geven, maar door haar inhoud, terwijl evenmin van belang is, of partijen dat karakter hebben ondertekend;
dat voor zover de onderdelen 1, 5 en 6 van het middel uitgaan van de premisse, dat tussen partijen een overeenkomst van bewaargeving is aangegaan, deze premisse onjuist is, omdat voor het tot stand komen van een dergelijke overeenkomst is vereist, dat de feitelijke macht over den auto door [verweerder] aan Dorvo zou zijn overgedragen en zulks blijkens de hierboven vermelde door het Hof vastgestelde feiten niet het geval was;
dat de onderdelen 2, 3, 4 en 10, en de onderdelen 1, 5 en 6 voor het overige berusten op de stelling, dat de meergenoemde overeenkomst ondergeschikt was aan, althans een onderdeel uitmaakte van een ruimere overeenkomst tussen partijen, krachtens welke Dorvo de diensten van haar garagebedrijf ter beschikking van [verweerder] stelde, maar hiervan noch uit het bestreden arrest noch uit de overige processtukken iets blijkt;
dat het eerste middel mitsdien in al zijn onderdelen faalt;
Overwegende ten aanzien van het tweede middel, dat Dorvo daaraan de stelling ten grondslag legt, dat de Huurwet niet op de meerbesproken overeenkomst van toepassing is, omdat: