ECLI:NL:HR:1959:AG2039

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 1959
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
9312
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werknemer voor verkeersfout tijdens dienstverband

In deze zaak, die voor de Hoge Raad der Nederlanden werd gebracht, ging het om de aansprakelijkheid van een werknemer, een buschauffeur, voor schade die hij tijdens zijn dienstverband had veroorzaakt. De werknemer, eiser, was in dienst van Zuid-Ooster Autobusdiensten en had op 12 december 1956 een verkeersovertreding begaan door met een bus te dicht achter een personenauto te rijden. Toen de voorligger plotseling stopte, kon de buschauffeur niet tijdig remmen, wat leidde tot een aanrijding. De werkgever vorderde schadevergoeding van de werknemer, die door de Kantonrechter was veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 193,81. De werknemer ging in hoger beroep, maar de Rechtbank bevestigde het vonnis van de Kantonrechter.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had overwogen dat de werknemer altijd aansprakelijk is voor schade die hij tijdens zijn werkzaamheden veroorzaakt, ongeacht de ernst van de fout. De Hoge Raad benadrukte dat de aard van de arbeidsovereenkomst kan meebrengen dat een werkgever de gevolgen van geringe fouten moet dragen, vooral wanneer de werknemer in een situatie verkeert waarin hij zelfstandig beslissingen moet nemen. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar de Arrondissements-Rechtbank te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling, met inachtneming van het arrest. Tevens werd de werkgever veroordeeld in de kosten van het cassatieberoep.

Uitspraak

De Hoge Raad der Nederlanden,
in de zaak (No. 9312) van:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser tot cassatie van een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te 'Hertogenbosch van 21 November 1958, tussen partijen gewezen, vertegenwoordigd door Mr. G.J. Scholten, advocaat bij den Hogen Raad,
t e g e n
de Naamloze Vennootschap
Zuid-Ooster Autobusdiensten, gevestigd te Gennep, verweerster, niet verschenen.
Gehoord den eiser;
Gehoord den Procureur-Generaal in zijn conclusie, strekkende tot vernietiging van het bestreden vonnis en verwijzing van de zaak naar de Arrondissements-Rechtbank te ’s-Hertogenbosch teneinde haar op het bestaande hoger beroep met inachtneming van ’s Raads arrest verder te behandelen en te beslissen, met reserve van kosten tot de einduitspraak;
Gezien de stukken;
Overwegende dat uit het bestreden vonnis blijkt:
dat de verweerster — verder Zuid-Ooster te noemen — als eiseres in eersten aanleg bij den Kantonrechter te 's-Hertogenbosch tegen [eiser] een vordering aanhangig heeft gemaakt, strekkende tot betaling van een schadevergoeding van ƒ. 548,- met rente en kosten, op grond dat [eiser] op 12 December 1956 in zijn functie van autobus-chauffeur in dienst van Zuid-Ooster met een aan deze toebehorenden autobus heeft gereden in de Kerkstraat te Oisterwijk met een snelheid van ongeveer 30 KM per uur op een zo korten afstand achter een voor hem rijdenden personenauto dat, toen deze stopte, [eiser] — mede door de gladheid van het natte wegdek — den autobus niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen met als gevolg een botsing tussen beide voertuigen en een materiële schade aan den autobus van ƒ. 48,- en aan den personenauto van ƒ. 533,45, van welk laatste bedrag Zuid-Ooster ƒ. 500,- heeft moeten vergoeden aan den eigenaar van den personenauto, daar de botsing aan [eiser] schuld te wijten was en haar aansprakelijkheid jegens derden door verzekering gedekt is voorzover een bedrag van ƒ. 500,- te boven gaande; dat [eiser], die te dier zake door den Kantonrechter te Tilburg tot een geldboete is veroordeeld, naar het oordeel van Zuid-Ooster door te rijden als voormeld zijn arbeid niet naar behoren heeft vervuld doch jegens haar wanprestatie heeft gepleegd, zodat hij de daaruit voor haar voortspruitende schade moet vergoeden;
dat [eiser] toegaf, dat hij, door te rijden als voormeld, een verkeersovertreding had begaan doch deze overtreding niet van zo ernstigen aard achtte dat zij als wanprestatie jegens Zuid-Ooster zou kunnen worden aangemerkt, waarbij hij aanvoerde dat de voor hem rijdende automobilist evenzeer een fout had begaan door plotseling te stoppen om aan iemand den weg te vragen, waardoor hij den gehelen weg blokkeerde, daar ter rechterzijde auto's geparkeerd stonden;
dat de Kantonrechter onder meer heeft overwogen, dat het een elementaire plicht van [eiser] niet alleen tegenover zijn medeweggebruikers maar ook tegenover zijn werkgeefster is om de verkeersregels met de grootste stiptheid in acht te nemen, waarop de Kantonrechter liet volgen: ‘’dat [eiser] in deze plicht te kort is geschoten en met name artikel 53 van het Wegenverkeersreglement heeft overtreden, blijkt reeds uit het enkele feit van de aanrijding, waaraan niet afdoet, dat zijn autobus bij het remmen wegens het natte wegdek is geslipt, aangezien hij met deze toestand van de weg rekening had moeten houden, tenzij hij onmogelijk van die toestand op de hoogte kan zijn geweest hetgeen hij echter niet heeft gesteld’’; dat de Kantonrechter echter van oordeel was, dat ook de bestuurder van den aangereden personenauto schuld had en wel voor 2/3 gedeelte en [eiser] voor 1/3 gedeelte, zodat Zuid-Ooster in wezen slechts 1/3 van haar schade als schade door [eiser] wanprestatie heeft geleden; dat de Kantonrechter diensvolgens [eiser] veroordeelde om aan Zuid-Ooster te betalen een bedrag van ƒ. 193,81 met de wettelijke rente en compensatie van de proceskosten;
dat [eiser] in hoger beroep als grief heeft aangevoerd:
‘’Ten onrechte oordeelt de Kantonrechter dat [eiser] zich in het onderhavige geval op grond van de artikelen 1639 en 1639 d van het Burgerlijk Wetboek aan wanprestatie uit de arbeidsovereenkomst heeft schuldig gemaakt, althans dat deze wanprestatie van zodanige ernstige aard is, dat dit een actie tot restitutie van de aan derden betaalde schade rechtvaardigt’’;
dat de Rechtbank het vonnis van den Kantonrechter heeft bevestigd, overwegende:
‘’dat de tweede zinsnede van de grief zoals [eiser] deze heeft geformuleerd zich tegen een vermeende beslissing van de Kantonrechter richt, daar deze zich over de ernst van [eiser] wanprestatie niet heeft uitgelaten; dat echter [eiser] kennelijk heeft willen betogen, dat de Kantonrechter dit ten onrechte niet heeft gedaan, daar slechts een wanprestatie van ernstige aard een actie tot restitutie van de aan derden betaalde schade zou rechtvaardigen;
‘’dat ingevolge artikel 1279 van het Burgerlijk Wetboek elk niet, niet tijdig of niet op de juiste wijze nakomen van de verplichtingen die uit een overeenkomst voortvloeien wanprestatie is, waaruit voor degene die zijn verplichtingen uit het contract niet nakwam de verplichting tot vergoeding van de schade, die de wederpartij daardoor heeft geleden, voortspruit tenzij hij overmacht in de zin van artikel 1280 van het Burgerlijk Wetboek bewijst, waarvan echter in casu geen sprake is; dat de wet deze plicht tot schadevergoeding niet afhankelijk stelt van de ernst der wanprestatie en evenmin het schuldvereiste stelt;
‘’dat de Kantonrechter op juiste gronden, welke de rechtbank tot de hare maakt — heeft beslist, dat [eiser] door als chauffeur in dienst van Zuid-Ooster met een aan deze toebehorende autobus artikel 53 van het Wegenverkeersreglement te overtreden in de nakoming van zijn uit de arbeidsovereenkomst voortspruitende verplichtingen is te kort geschoten en derhalve wanprestatie heeft gepleegd, die hem tot schadevergoeding verplicht;
‘’dat derhalve [eiser] betoog dat hij slechts een kleine verkeersfout zou hebben gemaakt die ieder chauffeur kan maken faalt, nu zijn fout zoals te voorzien was, zijn werkgever schade heeft berokkend;
‘’dat [eiser] voorts heeft aangevoerd, dat Zuid-Ooster er voor had dienen te zorgen, dat haar wettelijke aansprakelijkheid voor verkeersfouten van haar chauffeurs volledig door verzekering was gedekt, zodat deze laatsten niet het risico zouden lopen de materiële schade die zelfs bij kleine aanrijdingen vaak honderden guldens belopen, te moeten vergoeden en dat Zuid-Ooster nu zij dit te eigen voordele heeft nagelaten in strijd met de goede trouw handelt door van haar werknemer vergoeding van de niet door verzekering gedekte schade te vorderen;
‘’dat echter voorzover het contract de werkgever niet verplicht om bedoeld risico van de chauffeur-werknemer te dragen, geen enkele wettelijke bepaling hem die plicht oplegt;
‘’dat het door [eiser] bedoelde artikel 1638 x van het Burgerlijk Wetboek een geheel andere materie regelt, terwijl een zo vergaande verplichting evenmin op artikel 1638 z van het Burgerlijk Wetboek kan worden gebaseerd al geeft men daaraan een nog zo ruime uitleg;
‘’dat [eiser] bovendien voorbijziet dat al zou Zuid-Ooster haar eigen wettelijke aansprakelijkheid volledig door verzekering hebben gedekt hij nog hetzelfde risico zou lopen, zij het dat hij in dat geval een soortgelijke vordering van de assuradeur had kunnen verwachten;
‘’dat van een handelen in strijd met de goede trouw geen sprake kan zijn nu Zuid-Ooster [eiser] aanspreekt om een verplichting die krachtens de wet op hem rust na te komen;’’
Overwegende dat [eiser] tegen dit op 21 November 1958 gewezen vonnis van de Rechtbank opkomt met het volgende middel van cassatie:
‘’Schending en/of verkeerde toepassing van de artikelen 175 der Grondwet, 20 en 69 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, 48, 59 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 1275, 1279, 1280, 1374, 1375, 1637a, 1638z, 1639, 1639d van het Burgerlijk Wetboek, artikel 53 van het Wegenverkeersreglement, doordat de Rechtbank in hoger beroep heeft overwogen zoals in het vonnis aangegeven en daarbij heeft beslist dat de Kantonrechter op juiste gronden welke de Rechtbank tot de hare maakt, heeft beslist dat [eiser] door als chauffeur in dienst van N.V. Zuid-Ooster Autodiensten met een aan de N.V. toebehorende autobus artikel 53 Wegenverkeersreglement te overtreden in de nakoming van zijn uit de arbeidsovereenkomst voortspruitende verplichtingen is te kort geschoten en derhalve wanprestatie heeft gepleegd die hem tot schadevergoeding verplicht en de Kantonrechter had overwogen:
‘’Weliswaar kan niet elke fout of vergissing van de werknemer als wanprestatie tegenover de werkgever worden aangemerkt, doch in het onderhavige geval kan daarvan niet worden gesproken aangezien het een elementaire plicht van [eiser] niet alleen tegenover zijn medeweggebruikers maar ook tegenover zijn werkgever is om de verkeersregels met de grootste stiptheid in acht te nemen. Dat [eiser] in deze plicht tekort is geschoten en met name artikel 53 van het Wegenverkeersreglement heeft overtreden, blijkt reeds uit het enkele feit van de aanrijding, waaraan niet afdoet, dat zijn autobus bij het remmen wegens het natte wegdek is geslipt, aangezien hij met deze toestand rekening had moeten houden, tenzij hij onmogelijk van die toestand op de hoogte kan zijn geweest, hetgeen hij echter niet heeft gesteld’’,
waarbij komt dat [eiser] heeft gesteld hat hij 7 jaar als chauffeur bij de Zuid-Ooster in dienst is geweest en dat dit inhoudt dat hij per jaar meer dan 60.000 km reed en dat hij in die 7 jaar zich nimmer voor de strafrechter terzake van een verkeersongeval heeft behoeven te verantwoorden, omtrent welke stellingen de rechtbank niets overweegt,
zulks ten onrechte omdat,
1° als wanprestatie uit de arbeidsovereenkomst niet mag worden aangemerkt iedere fout van een arbeider, en ook niet iedere verkeersfout van een buschauffeur, en zeker niet de onderhavige fout gelegen in overtreding van artikel 53 Wegenverkeersreglement waarbij vaststaat dat de voor de bus rijdende personenauto plotseling tot stilstand is gekomen, waarna deze auto is aangereden door de autobus van de Zuid-Ooster, die op een afstand van 15 meter (althans op korte afstand) achter de auto had gereden met een snelheid van 30 km per uur, en geslipt is door het natte wegdek (met de toestand waarvan de buschauffeur op de hoogte kan zijn geweest) en dat de voorligger artikel 30 Wegenverkeersreglement heeft overtreden en voor 2/3 schuld aan de aanrijding heeft,
en in ieder geval de gevolgen van deze fout naar de aard van de arbeidsovereenkomst voor risico komen van de werkgever en niet voor die van de arbeider-buschauffeur,
althans de Rechtbank ten onrechte niet als criterium voor de vraag of [eiser] wanprestatie heeft gepleegd, heeft laten gelden of althans mede heeft laten gelden of [eiser] de van hem bedongen arbeid naar zijn beste vermogen heeft verricht, althans daaromtrent niets heeft overwogen en het vonnis in zoverre niet is gemotiveerd;
2° de Rechtbank de hierboven aangegeven stelling van [eiser] dat hij 7 jaar in dienst is geweest van Zuid-Ooster als buschauffeur, daarbij meer dan 60.000 km per jaar heeft gereden en nooit — behalve in het onderhavige geval — zich ter zake van een verkeersongeval voor de strafrechter te verantwoorden heeft gehad, niet buiten beschouwing had mogen laten omdat deze omstandigheden de ene verkeersfout als een zo zeldzaam verschijnsel tekenen, althans kunnen tekenen, dat in verband daarmede van wanprestatie ten aanzien van de arbeidsovereenkomst van deze partijen, niet gesproken kan worden, en de Rechtbank derhalve het vonnis niet naar de eis der wet heeft gemotiveerd;’’
Overwegende omtrent het middel:
dat de Rechtbank van oordeel is, dat een chauffeur, die een verkeersfout begaat en daardoor zijn werkgever schade berokkent, jegens den werkgever tot vergoeding daarvan is gehouden, ongeacht den ernst van de fout;
dat dit oordeel niet juist is, daar de aard van een arbeidsovereenkomst kan meebrengen, dat een werkgever de gevolgen moet dragen van geringe fouten, die de arbeider bij de verrichting van zijn werkzaamheden begaat;
dat dit met name het geval is, wanneer een werkgever zijn arbeider opdraagt als chauffeur deel te nemen aan het wegverkeer, dat den autobestuurder vrijwel onafgebroken voor de taak stelt zelfstandig beslissingen te nemen en handelend op te treden, vaak in situaties die zich onverwachts voordoen en grote gevaren in zich bergen, met kansen op schaden die in omvang staan buiten verhouding tot het bedrag van het loon waarvoor de arbeider den arbeid op zich heeft genomen;
dat het eerste onderdeel van het middel mitsdien gegrond is en het tweede geen behandeling behoeft;
V e r n i e t i g t het bestreden vonnis;
V e r w i j s t de zaak naar de Arrondissements-Rechtbank te 's-Hertogenbosch teneinde haar met inachtneming van dit arrest af te doen.
Veroordeelt verweerster in de kosten op het beroep in cassatie gevallen, welke tot heden aan de zijde van eiser worden begroot op zes en veertig gulden tien cent aan verschotten en negen honderd gulden aan salaris.
Gedaan bij de Heren Donner, President, de Jong, Hülsmann, Dubbink en Petit, Raden, en door voornoemden President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den zes en twintigsten Juni 1900 negen en vijftig, in tegenwoordigheid van den Procureur-Generaal.