Gezien vorenstaand verzoekschrift en de daarbij bestreden beschikking van de Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden van 10 April 1958;
Gelet op de conclusie van den Procureur-Generaal tot verwerping van het beroep;
Overwegende ten aanzien van het
eerstemiddel van cassatie,
dat het te dezen door Kantonrechter en Rechtbank toegepaste artikel 638e, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, dat in alle gevallen, waarin volgens de wet of het reglement voor het verrichten van een bepaalde handeling toestemming nodig is van één of meer eigenaren of van de vergadering van eigenaren, die toestemming kan worden vervangen door een machtiging van den Kantonrechter;
dat, voorzover het eerste middel stelt dat een geding als bedoeld in artikel 638e, tweede lid, moet worden gevoerd tussen den eigenaar en de overige eigenaren, wordt voorbijgezien, dat in dat artikel ook sprake is van de vergadering van eigenaren en in het onderhavige geval het verzoek aan den Kantonrechter betrekking had op een afwijzing door de vergadering van eigenaren van een door gerequestreerde aan deze ingevolge het reglement gevraagde toestemming;
dat, voorzover het middel bedoelt te stellen, dat het geding dan toch tegen de "vergadering van eigenaren" had moeten worden ingeleid, en niet - gelijk gerequestreerde heeft gedaan - tegen de rechtspersoonlijkheid bezittende "Vereniging van Eigenaren [flat a-straat] ", het middel ook in zoverre faalt omdat, nu de bij de wet van 20 December 1951, Staatsblad no. 57, in Boek II titel 3 van het Burgerlijk Wetboek ingevoegde Tweede Afdeling "Van appartementen" de bij het Gewijzigd Ontwerp geopende mogelijkheid bevat (artikel 638g, tweede lid, aanhef en onder 1º) dat het in artikel 638f onder 4º bedoelde reglement inhoudt de oprichting van een vereniging van eigenaren, welke, mits voldoende aan bepaalde vereisten, van rechtswege rechtspersoonlijkheid zal bezitten, moet worden aangenomen, dat, voor het geval ten aanzien van een in appartementen gesplitst gebouw door de eigenaren van die mogelijkheid is gebruik gemaakt, de in de wet genoemde vergadering is te beschouwen als orgaan van die vereniging en dus de beslissingen van die vergadering als beslissingen van de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging hebben te gelden, zodat een verzoeker in een door hem tegen deze vereniging aangespannen geding terzake van een door haar algemene vergadering genomen besluit ontvankelijk is;
dat dus het
eerstemiddel faalt;
Overwegende wat betreft het
tweedemiddel,
dat daarbij onder a terecht bezwaar wordt gemaakt tegen de door de Rechtbank als uitgangspunt gekozen opvatting omtrent den opzet van de evengenoemde wet van 20 December 1951, Staatsblad no. 57;
dat immers de Rechtbank aanneemt, dat met de splitsing van een gebouw in appartementen de mede-eigendom ten aanzien van de appartementen ophoudt en vervangen wordt door eigendom, beperkt door de wettelijke bepalingen en het reglement, en de Rechtbank daaruit concludeert, dat gerequestreerde eigenaar is van de zolderruimte van zijn appartement, hetgeen dan naar het oordeel van de Rechtbank impliceert het eigendomsrecht op de afscheidingen van die ruimte;
dat de Rechtbank echter daarbij miskent, dat, terwijl het oorspronkelijke Ontwerp de bepaling bevatte, dat onder appartement was te verstaan een gedeelte van een gebouw, dat blijkens bouw of inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, benevens een evenredig aandeel in de gemeenschappelijke zaken, bij het Gewijzigd Ontwerp een - in de Memorie van Antwoord uitvoerig toegelicht - ander stelsel is gevolgd, en wel aldus, dat naar luid van artikel 638a, tweede lid, zoals dat dienvolgens is tot stand gekomen, onder appartement wordt verstaan een aandeel in het gebouw met toebehoren, zomede in den daarbij behorenden grond met toebehoren, in welk aandeel is begrepen het recht op uitsluitend gebruik van een bepaald gedeelte van het gebouw, dat blijkens zijn inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
dat dus van individueel eigendom van een "eigenaar van en appartement" ten aanzien van enig gedeelte van een gebouw geen sprake meer is;
dat voor het standpunt van de Rechtbank ook niet een beroep kan worden gedaan op het bepaalde in het derde lid van artikel 638b, dat na de overschrijving ieder appartement als een zelfstandige onroerende zaak - vatbaar dus b.v. voor hypotheek - wordt beschouwd, vermits die onroerende zaak, in verband met het bepaalde in het tweede lid van artikel 638a, moet geacht worden mede-eigendom en gebruiksrecht, en niet enig individueel eigendom, te omvatten;
dat dus het
tweedemiddel onder
ais gegrond; dat in verband daarmede de vraag rijst, of het onjuiste uitgangspunt van de Rechtbank haar beslissing mede heeft bepaald;
dat nu wel de Rechtbank in het verdere van haar beschikking overwegingen doet volgen, welke ook bij een juist uitgangspunt zouden passen, doch niet met stelligheid valt uit te maken, of niettemin het onjuiste uitgangspunt van de Rechtbank tot haar beslissing heeft medegewerkt, terwijl de Hoge Raad, nu de hier te nemen beslissing mede door elementen van feitelijken aard - de vaststelling van inhoud en strekking van de splitsingsakte en van de bepalingen van het reglement - wordt beheerst, niet in staat is vanuit het juiste uitgangspunt zelf de te nemen beslissing te bepalen;
dat dus, met vernietiging van de beschikking dhlg-inv.ggkd. van de Rechtbank, de zaak naar de Rechtbank moet worden teruggewezen, teneinde haar met inachtneming van 's Hogen Raads uitspraak verder te behandelen en af te doen;
dat in verband daarmede de verdere onderdelen van het tweede middel geen behandeling behoeven, Vernietigt de bestreden beschikking,
Verwijst de zaak naar de Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden teneinde haar, met inachtneming van 's Hogen Raads uitspraak, op het bestaande hoger beroep verder te behandelen en af te doen.
Gedaan en gewezen den negenden October 1900 acht en vijftig bij de Heren Donner, President, de Jong, Houwing, Hülsmann en Petit, Raden, in tegenwoordigheid van den Substituut-Griffier Reyers.