ECLI:NL:HR:1948:2

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 1948
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
50251
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Fick, Vice-President
  • van der Meulen
  • Feber
  • Rombach
  • Vrij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overtreding van de Wegenverkeersregeling door fietsers

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Kantongerecht, waarbij drie fietsers, geboren in respectievelijk 1924, 1923 en 1929, waren ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een overtreding van artikel 24 van de Wegenverkeersregeling. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 14 april 1947 reden de drie gerequireerden als wielrijders naast elkaar op de Oosthemmerweg in de gemeente Wijmbritseradeel. De Kantonrechter had hen vrijgesproken, maar het Openbaar Ministerie ging in cassatie.

De Hoge Raad overwoog dat de Kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de feiten niet strafbaar waren. De Hoge Raad stelde vast dat artikel 24 van de Wegenverkeersregeling bepaalt dat wielrijders niet met meer dan twee personen naast elkaar mogen rijden, en dat artikel 42 deze overtreding strafbaar stelt. De Hoge Raad concludeerde dat de Kantonrechter een essentieel bestanddeel van de strafbaarheid had gemist in de telastelegging, maar dat de gedraging van de gerequireerden wel degelijk een strafbaar feit opleverde.

De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Kantonrechter, behoudens de bewezenverklaring, en oordeelde dat de gerequireerden strafbaar waren voor het rijden naast meer dan één wielrijder. De Hoge Raad legde aan ieder van hen een geldboete op van drie gulden, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Dit arrest werd uitgesproken op 9 maart 1948 door de Heren Fick, van der Meulen, Feber, Rombach en Vrij, in aanwezigheid van de Advocaat-Generaal Langemeijer.

Uitspraak

No 50251.
De Hooge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van
den Ambtenaar van het Openbaar Ministeriebij het Kantongerecht te
Sneek, requirant van cassatie tegen een bij verstek gewezen schriftelijk vonnis van den Kantonrechter aldaar van den derden September 1947, waarbij 1.
[gerequireerde 1], geboren [geboortedatum] 1924 te
[geboorteplaats], smidsknecht, wonende te
[woonplaats], 2.
[gerequireerde 2], geboren [geboortedatum] 1923 te
[geboorteplaats], houtbewerker, wonende te
[woonplaats], 3.
[gerequireerde 3], geboren [geboortedatum] 1929 te
[geboorteplaats], boerenknecht, wonende te
[woonplaats], verdacht van overtreding van artikel 24 van de Wegenverkeersregeling, te dier zake van alle rechtsvervolging zijn ontslagen.
Gehoord het verslag van den Raadsheer
Rombach;
Gezien het gerechtelijk schrijven, namens den Procureur-Generaal aan de gerequireerden uitgereikt, ter kennisgeving van den dag, voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gelet op het middel van cassatie door den requirant voorgesteld bij schriftuur, waarbij betoogd wordt dat ten aanzien van ieder der, gerequireerden de artikelen 24 en 42 der Wegenverkeersregeling geschonden zijn;
Gehoord den Advocaat—Generaal
Langemeijer, namens den Procureur—Generaal, in zijne mondelinge conclusie, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het ingestelde beroep;
Overwegende dat de Kantonrechter ten laste van de gerequireerden overeenkomstig de telasteleggingen bewezen heeft verklaard: dat zij op 14 April 1947 omstreeks half een in den morgen in de gemeente Wijmbritseradeel onder Oosthein als bestuurder van een rijwiel daarmede hebben gereden over den voor het openbaar verkeer openstaanden rijweg, den Oosthemmerweg, voorzoveel gerequireerde [gerequireerde 1] betreft, tussen twee andere wielrijdende personen en voorzoveel de andere gerequireerden aangaat, naast twee andere wielrijdende personen;
Overwegende dat bovenvermeld ontslag van alle rechtsvervolging is uitgesproken op de navolgende gronden: dat in artikel 42 der Wegenverkeersregeling onder meer strafbaar wordt gesteld het overtreden van enige bepaling van dat Besluit, in casu van de bepaling, dat wielrijders niet met meer dan twee personen naast elkander mogen rijden, waaruit dus volgt, dat slechts hij zich aan een overtreding als bedoeld in artikel 42 der Wegenverkeersregeling schuldig maakt en derhalve het feit heeft gepleegd in den zin van artikel 47 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht, die door zijn wederrechtelijk handelen den verboden toestand van het naast elkander voortrijden met meer dan twee wielrijders heeft veroorzaakt, derhalve hij, die als derde man naast of tussen twee anderen naast elkaar voortrijdende wielrijders gaat rijden, of hij die dezen verboden toestand laat voortduren, terwijl het in zijn vermogen is, doch tevens de plicht op hem rust, om aan dien verboden toestand een einde te maken; dat in de telastelegging dit element der wederrechtlijkheid echter feitelijk moet zijn omschreven, wil er van een plegen van een strafbaar feit in den zin van artikel 47 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht sprake zijn, doch dit element in de onderhavige telastelegging ontbreekt, zodat de feiten, zoals die aan de verdachten zijn telastegelegd, niet strafbaar zijn;
Overwegende naar aanleiding van voornoemd middel, dat artikel 24 der Wegenverkeersregeling bepaalt dat wielrijders niet met meer dan twee personen naast elkander mogen rijden, terwijl artikel 42 dierzelfde Regeling het overtreden dezer bepaling strafbaar stelt;
Overwegende dat, nu hier een duidelijk omschreven gedraging verboden en strafbaar gesteld is, geen grond bestaat voor de opvatting, dat slechts hij dit feit heeft gepleegd, die door zijn wederrechtelijk handelen een verboden toestand als door den Kantonrechter beschreven heeft veroorzaakt;
Overwegende dat de Kantonrechter derhalve in de telastelegging ten onrechte voor strafbaarheid een bestanddeel heeft gemist, doch bedoelde gedraging een strafbaar feit oplevert, tenzij van enigen strafuitsluitingsgrond blijkt;
Overwegende dat mitsdien artikel 24 der Wegenverkeersregeling geschonden is en de zaak ten principale kan worden berecht;
Vernietigt het beroepen vonnis, behoudens de daarbij uitgesproken bewezenverklaring en
Rechtdoende krachtens artikel 105 der Wet op de Rechterlijke Organisatie:
Beslist dat het bewezenverklaarde ten aanzien van alle gerequireerden oplevert: ‘’als wielrijder naast meer dan één wielrijder rijden’’, strafbaar gesteld bij de artikelen 24 en 42 van de Wegenverkeersregeling en artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl alle gerequireerden deswege strafbaar zijn, omdat van een strafuitsluitingsgrond niet gebleken is;
Veroordeelt ieder van hen in een geldboete van drie gulden bij niet betaling of verhaal te vervangen door een dag hechtenis, zijnde deze straffen in overeenstemming met den ernst der overtreding.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij de Heren Fick, Vice-President, van der Meulen, Feber, Rombach en Vrij, Raden, in bijzijn van den Substituut-Griffier Achterbergh, die dit arrest hebben ondertekend, en door voornoemden Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den negenden Maart 1900 Acht en Veertig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heren alsmede van de Advocaat-Generaal Langemeijer.