ECLI:NL:HR:1947:2

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 1947
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
8060
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Donner
  • A. Nypels
  • J. van der Flier
  • W. Losecaat Vermeer
  • J. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter bij beding in cognossement met Engelse rechtskeuze

In deze zaak, die voor de Hoge Raad der Nederlanden werd gebracht, stond de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ter discussie in het kader van een beding in een cognossement. De eiseres, Solbandera Valencia Sinaasappelen Import Maatschappij N.V., had een vordering ingesteld tegen de Blue Star Line Limited, waarbij zij schadevergoeding eiste voor schade aan sinaasappelen tijdens het vervoer van Rio de Janeiro naar Hoek van Holland. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de schade was veroorzaakt door onvoldoende koelinstallaties en verkeerde behandeling van de lading door het personeel van het schip Celtic Star.

De rechtbank te Rotterdam had de vordering niet-ontvankelijk verklaard op grond van een clausule in de cognossementen die de Engelse rechter als exclusief bevoegd aangaf. Het Gerechtshof bevestigde dit vonnis, waarbij het Hof oordeelde dat de rechtsgeldigheid van de bevoegdheidsclausule moest worden beoordeeld naar Engels recht. Solbandera voerde in cassatie aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de clausule rechtsgeldig was, en dat deze in strijd was met de Nederlandse wetgeving, met name de artikelen 470 en 470a van het Wetboek van Koophandel.

De Hoge Raad oordeelde dat de bevoegdheidsclausule, zowel naar Nederlands als naar Engels recht, rechtsgeldig was. De Raad benadrukte dat partijen de vrijheid hebben om contractueel een andere rechter te kiezen, mits dit niet in strijd is met dwingend Nederlands recht. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling, waarbij de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de verweerster kwamen. Dit arrest bevestigt de mogelijkheid voor partijen om in internationale overeenkomsten af te wijken van de Nederlandse rechtsregels, mits dit niet in strijd is met dwingende bepalingen.

Uitspraak

De Hooge Raad der Nederlanden,
in de zaak no. 8060 van:
Solbandera Valencia Sinaasappelen Import Maatschappij N.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres tot cassatie van een op 2 December 1946 door het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage tussen partijen gewezen arrest, vertegenwoordigd door Mr. A.E.J. Nysingh, advocaat bij den Hoogen Raad,
tegen:
de Blue Star Line Limited, gevestigd te Londen, verweerster in cassatie, vertegenwoordigd door Mr. W. Blackstone, mede advocaat bij den Hoogen Raad;
Gehoord partijen;
Gehoor de conclusie van den Procureur-Generaal tot verwerping van het beroep met veroordeling van eiseresse tot cassatie in de daarop gevallen kosten;
Gezien de stukken;
Overwegende dat uit het bestreden arrest blijkt:
‘’dat Solbandera als cognossementshoudster van door de verwerende reederij afgegeven cognossementen betreffende partijen sinaasappelen vervoerd door het door deze gereed wordende stoomschip Celtic Star, voor de Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam van deze gevorderd heeft een bedrag van f 25.249,42 als schadevergoeding en expertisekosten, wegens de door deze partijen sinaasappelen tijdens het vervoer van Rio de Janeiro naar Hoek van Holland in 1938 beloopen schade, welke volgens de stelling van Solbandera te wijten was aan het feit, dat de Celtic Star voor dit vervoer van onvoldoende koelinstallaties was voorzien, alsmede aan de verkeerde behandeling van de lading door het personeel van de Celtic Star;
‘’dat de reederij tegen deze vordering verweer heeft gevoerd en er zich onder meer op beroepen heeft, dat zij zich voor aansprakelijkheid als de onderhavige in de cognossementen heeft vrijgeteekend, en de cognossementen onder no. 23 de clausule inhouden: ‘’This contract, wherever made, shall be eonstrued and governed by English law, and claims in connection therewith settled direct with the carriers in London to the exclusion of proceedings in the courts of any other country";
dat de Rechtbank bij vonnis van 29 Juni 1942 op grond van deze clausule heeft beslist, dat de ingestelde vordering niet door haar kan worden berecht en Solbandera daarin niet-ontvankelijk heeft verklaard;
dat het Hof op het beroep van Solbandera het vonnis heeft bevestigd, na te hebben overwogen:
‘’dat Solbandera twee grieven heeft aangevoerd, n.l.:
1°. dat de rechtbank ten onrechte geldig heeft verklaard het in de cognossementen vervatte beding van uitsluitende bevoegdheid van den Engelschen rechter en verwijzing naar Engelsch recht;
2°. dat de rechtbank ten onrechte de vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard in plaats van deze toe te wijzen of althans nadere bewijsvoering te gelasten;
‘’dat ten opzichte van de eerste grief tusschen partijen vaststaat, dat in de cognossementen, waarvan Solbandera houdster is, de hiervoren vermelde clausule 23 is opgenomen, doch partijen in de eerste plaats verschillen over de vraag, of de rechtsgeldigheid van de daarin voorkomende competentie-regeling naar Engelsch, dan wel naar Nederlandsch recht moet worden beoordeeld;
‘’dat partijen, en het Hof met hen, van oordeel zijn, dat deze competentie-regeling naar Engelsch recht beoordeeld, volkomen rechtsgeldig is;
‘’dat dus de vraag of de rechtsgeldigheid van deze regeling aan Nederlandsch dan wel aan Engelsch recht moet worden getoetst, buiten beschouwing kan blijven, indien zoude blijken, dat deze regeling ook naar Nederlandsch recht rechtskracht bezit;
‘’dat Solbandera de geldigheid der competentieregeling bestrijdt met de stelling, dat de Engelsche rechter aan de in de cognosementen opgenomen bepalingen, welke de aansprakelijkheid van de reederij voor de ten processe gestelde schade uitsluiten in strijd met het bepaalde in de artt. 470 en 470a juncto 517 d van het Wetboek van Koophandel, rechtskracht zal toekennen; dat deze juist met het oog daarop deze competentieregeling in haar cognossementen heeft opgenomen en het volgens Nederlandsche rechtsopvattingen in het algemeen niet geoorloofd is door contractueel een vreemden rechter te kiezen bepalingen van Nederlandsch dwingend recht buiten effect te stellen;
‘’dat deze laatste, bij pleidooi geponeerde stelling in haar algemeenheid niet juist is en — wat daarvan overigens ook zij — t.o.v. het litigieuse competentie-beding onder de ten processe vaststaande omstandigheden moet worden verworpen;
‘’dat toch ten processe vaststaat, dat zoowel de verschepende firma Goodwin Cocossa & Co Ltd., als de reederij van het onder Engelsche vlag varend stoomschip Celtic Star, welke de aan order luidende cognossementen afgaf, van Engelsche nationaliteit zijn en de Celtic Star behalve de litigieuse partijen sinaasappelen, welke van Rio de Janeiro naar Hoek van Holland verscheept werden, nog meerdere andere partijen sinaasappelen, waarvoor gelijkluidende cognossementen waren afgegeven, vervoerde voor inladers van verschillende buitenlandsche nationaliteit, van Rio de Janeiro naar Engelsche en Belgische havens;
‘’dat onder deze omstandigheden de onderhavige competentieregeling volkomen redelijk was en niet is in te zien, waarom het partijen niet geoorloofd- zoude geweest zijn zich te onderwerpen aan den Engelschen rechter, waardoor t.o.v. de geheele lading de mogelijkheid van een uniforme berechting verkregen werd;
‘’dat toch, het partijen vrijstond contractueel den Engelschen rechter te kiezen, mits de door deze toe te passen rechtsregelen op een aan de Nederlandsche rechtsorde ten grondslag liggend beginsel geen inbreuk zouden maken, welke naar in Nederland geldende opvattingen niet zou kunnen worden geduld;
‘’dat het Hof van oordeel is, dat zulk een rechtsbeginsel niet wordt aangetroffen in de artt. 470, 470a juncto 517d van het Wetboek van Koophandel;
‘’dat immers deze artikelen eerst in 1926 in de Nederlandsche wet zijn opgenomen en de door deze bepalingen verboden beperking van aansprakelijkheid voor den vervoerder vóór dien geenszins in strijd geacht werd met de Nederlandsche openbare orde of moraal, terwijl deze beperkingen t.o.v. andere vervoermiddelen dan de scheepvaart ter zee ook heden nog als volkomen rechtsgeldig worden aangemerkt;
‘’dat de Nederlandsche wetgever wel verre van een aan de Nederlandsche rechtsorde ten grondslag liggend algemeen beginsel in deze wetsartikelen tot uiting te brengen, integendeel in 1926 slechts de volgens Nederlandsch recht geldende vrijheid van contracteeren t.o.v. het vervoer ter zee, mede naar aanleiding van de Haagsche Conventie, heeft beperkt;
‘’dat bovendien de bepaling van art. 517 d van het Wetboek van Koophandel, waarbij de artt. 470 en 470a niet toepasselijk verklaard worden op bedingen en overeenkomsten, welke geldig zijn volgens de wet van het land van inlading, moeilijk vereenigbaar is met de stelling, dat de artt. 470 en 470a ingegeven werden door een beginsel, waarop naar de hier te lande geldende opvattingen geen inbreuk kan worden geduld;
‘’dat uit het vorenoverwogene volgt, dat het litigieuse competentiebeding, zoowel beoordeeld naar Nederlandsch als naar Engelsch recht als rechtsgeldig moet worden aangemerkt en de rechtbank Solbandera mitsdien terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in hare vordering;
‘’dat de verdere aangevoerde grieven dus niet behoeven te worden onderzocht;"
Overwegende dat Solbandera het arrest aanvalt met het navolgende middel van cassatie:
Schending of verkeerde toepassing van de artikelen 14 van de Wet van 15 Mei 1829 (Stbl.no.28) houdende Algemeene Bepalingen der Wetgeving van het Koninkrijk, 1356, 1371, 1372, 1373, 1374, 1375 van het Burgerlijk Wetboek, 466, 468, 470, 470a, 471, 476, 506, 507, 508, 509, 510, 514, 515, 517c, 517d, 524, 533b, 533c van het Wetboek van Koophandel, 48, 126, 127, 312, 313 van het Weboek van Burgerlijk Rechtsvordering, door te beslissen als voormeld,
ten onrechte,
omdat het Hof, hoewel terecht zich op het standpunt stellende, dat de rechtsgeldigheid van het competentiebeding afhankelijk is van de toetsing van het door den vreemden rechter toe te passen recht aan het Nederlandsche recht,
ten onrechte geoordeeld heeft, dat de afwijking van de bepalingen van de artt. 470 en 470a j°. 517d Wetboek van Koophandel de nietigheid van het competentiebeding niet medebrengt,
omdat, wat er ook in het algemeen zijn moge van ‘s Hofs beperking van de geldigheid tot de aan de Nederlandsche rechtsorde ten grondslag liggende beginselen, waarop naar ‘s Hofs oordeel de door den vreemden rechter toe te passen rechtsregelen geen inbreuk mogen maken, het karakter van de artt. 470 en 470a j°. 517d Wetboek van Koophandel en derzelver inhoud en strekking medebrengen, dat deze bepalingen toepasselijk moeten zijn op ieder vervoer over zee van het buitenland naar een Nederlandsche haven voorzoover de uitzondering, waarop art. 517d Wetboek van Koophandel doelt, zich niet voordoet, hetgeen naar door eischeres gesteld is en door het Hof in het midden gelaten is, ten deze niet het geval is,
zoodat in casu het beding van verwijzing naar vreemd recht nietig is en eveneens het competentiebeding hetwelk naar de stellingen van eischeres beoogt — hetgeen het Hof niet heeft verworpen — en in ieder geval ook volgens het Hof tot gevolg zal hebben, dat van voormelde regeling van Nederlandsch recht betreffende internationaal zeevervoer naar Nederlandsche havens wordt afgeweken,
waaraan het feit dat het verwijzingsbeding en het competentiebeding in de gegeven omstandigheden naar ‘s Hofs opvatting redelijk zijn, niet kan afdoen;"
Overwegende dat het middel — nu het Hof deze tussen partijen in geschil zijnde punten in het midden heeft gelaten — veronderstellenderwijs er van mag uitgaan, dat het in het cognossement opgenomen beding van vrijtekening van aansprakelijkheid van de rederij voor onvoldoende koelinstallaties en voor verkeerde behandeling van de lading door het personeel van de Celtic Star, ongeldig is volgens het recht van Brazilië, zijnde het land waar de inlading te Rio de Janeiro heeft plaats gehad, en voorts, dat de Engelse rechter, die bij een ander beding in het cognossement uitsluitend bevoegd is verklaard tot de beslissing van geschillen tussen partijen, aan het vrijtekeningsbeding wèl rechtskracht zal verlenen;
Overwegende dat het middel in de eerste plaats berust op de stelling, dat naar Nederlands recht het in het cognossement opgenomen beding, dat de rechten en verplichtingen zullen worden beheerst door Engels recht, voorzoveel betreft de uitsluiting dientengevolge van de toepasselijkheid van de artikelen 470 en 470a van het Wetboek van Koophandel, nietig is;
dat in het algemeen de omstandigheid, dat naar intern Nederlands recht voor een bepaalde overeenkomst mede voorschriften van dwingenden aard zijn gegeven, nog niet medebrengt, dat bij een overeenkomst van die soort, welke een internationaal karakter draagt, vanwege het feit, dat er een aanknopingspunt met de Nederlandse rechtssfeer is, voor partijen afgesneden is de mogelijkheid om voor haar overeenkomst de algehele toepasselijkheid van een ander rechtsstelsel te verkiezen;
dat echter de Nederlandse wet voor het vervoer ter zee, wanneer daarbij verschillende landen betrokken zijn, een bijzondere regeling heeft getroffen in artikel 517d;
dat dit artikel de toepassing van de Nederlandse dwingende voorschriften, neergelegd in de artikelen 470 en 470a, gebiedt, indien het vervoer over zee plaats vindt naar een Nederlandse haven en volgens het recht van het land waar de inlading geschiedt, eveneens een afwijkend beding ongeldig is;
dat, nu de Nederlandse wet de artikelen 470 en 470a aldus, onder bepaalde omstandigheden, tot dwingend recht heeft verklaard ook voor een internationale overeenkomst van vervoer, de wet op dit stuk de keuze van een ander rechtsstelsel voor partijen heeft uitgesloten;
dat derhalve de voorgedragen stelling juist is en het beding over de toepasselijkheid van Engels recht in zoverre nietig is;
Overwegende voorts, dat, als te verwachten is, dat de Engelse rechter in verband met de toepasselijkverklaring van Engels recht het beding van vrijtekening wèl rechtsgeldig zal achten, het beding, dat uitsluitend die rechter bevoegd zal zijn tot beoordeling van de geschillen van partijen, er toe strekt een resultaat te bereiken, hetwelk indruist tegen evenvermelde dwingende voorschriften van Nederlands recht, en daarom naar artikel 470, eerste lid, slotzin, in verband met artikel 517d, eerste lid, aan gelijke nietigheid lijdt als het beding, hetwelk Engels recht toepasselijk verklaart;
dat hieruit volgt, dat het middel gegrond is, het arrest behoort te worden vernietigd en de zaak moet worden teruggewezen naar het Hof ter behandeling van hetgeen onbeslist is gebleven;
Vernietigt het arrest van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage;
Verwijst de zaak naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Veroordeelt verweerster in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan zijde van eiseresse tot cassatie begroot op vijf en dertig gulden voor verschot en zevenhonderd vijftig gulden voor salaris.
Gedaan bij de Heren Donner, President, Nypels, van der Flier, Losecaat Vermeer en Smits, Raden, en door voornoemden President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den twaalfden December 1900 Zeven en Veertig, in bijzijn van den Advocaat-Generaal Langemeyer.