ECLI:NL:HR:1943:71

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 1943
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
47197
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. de Menthon Bake
  • A. Meckmann
  • J. van der Flier
  • H. de Visser
  • R. Helb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding wegens ontbreken van plaats van het feit in een strafzaak

In deze zaak gaat het om de nietigheid van de dagvaarding in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het opzettelijk in strijd handelen met een voorschrift van de Vee- en Vleeschverordening 1942. De Hoge Raad oordeelt dat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de plaats waar het strafbare feit zou zijn begaan niet is vermeld. De verdachte, die in Leeuwarden woonde, had zijn woning ter beschikking gesteld voor het slachten van runderen, maar de dagvaarding vermeldde enkel 'aldaar' zonder enige specifieke plaatsaanduiding. Dit leidde tot de conclusie dat de dagvaarding nietig is, omdat de vereiste informatie ontbrak. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de Economische rechter en verklaart de inleidende dagvaarding nietig. De uitspraak vond plaats op 15 maart 1943, waarbij de betrokken rechters en de Advocaat-Generaal aanwezig waren, met uitzondering van een raadsheer die verhinderd was.

Uitspraak

No 47197
E
DE HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN,
Kamer van Strafzaken rakende het economisch leven.
Op het beroep van
[requirant], opperman, geboren [geboortedatum] 1912 te
[geboorteplaats]wonende te
[woonplaats], requirant van cassatie tegen een mondeling vonnis van den Economischen rechter bij de Arrondissements-Rechtbank te
Leeuwardenvan den twintigsten November 1942, waarbij requirant ter zake van "medeplichtigheid aan het opzettelijk in strijd handelen met een voorschrift, gesteld bij een op grond van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 uitgevaardigde verordening, met uitzondering van de verordeningen, als bedoeld in artikel 7 lid 2 onder 4, tweemaal gepleegd, " met aanhaling van de artikelen 53, 93 Vee- en Vleeschverordening 1942, I - VI Besluit van den Secretaris-Generaal Departement Landbouw en Visscherij van 17 October 1942 no 32058, 1, 2, 6, 7, 28 Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941,1, 7, 15 Economisch Sanctiebesluit 1941, 23, 48, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot eene geldboete van eenhonderd gulden subsidiair tien dagen hechtenis ;
Gehoord het verslag van den Raadsheer de Menthon Bake;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens den Procureur -Generaal aan den requirant uitgereikt ter kennisgeving van den dag , voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gelet op het middel van cassatie, namens den requirant voorgesteld bij schriftuur, luidende: Schending of verkeerde toepassing van artikel 261 Het boek van Strafvordering ; in de tenlastelegging ontbreekt de vermelding , waar ter plaatse het strafbaar feit zou zijn begaan; die plaats is uit geen enkele aanwijzing of omstandigheid af te leiden;
Gehoord den Advocaat-Generaal
Holsteijn, namens den Procureur-Generaal, in zijne conclusie, strekende tot vernietiging van het vonnis alleen voor wat betreft de aan het bewezenverklaarde gegeven qualificatie; tot qualificatie van het bewezenverklaarde als "medeplichtigheid aan het opzettelijk in strijd handelen met een bij of krachtens het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 gesteld verbod tot het slachten van rundvee, tweemaal gepleegd"; en tot verwerping van het beroep voor het overige ;
Wat het middel betreft:
Overwegende dat bij inleidende dagvaarding aan requirant is ten laste gelegd :
dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], op een of meer tijdstippen in of omstreeks de maanden Februari en Maart van het jaar 1942 tezamen en in vereeniging opzettelijk in strijd met de verbodsbepaling van artikel 53 der Vee- en Vleeschverordening 1942 een tweetal runderen hebben geslacht, tot het plegen van welk misdrijf of welke misdrijven hij, verdachte, alstoen aldaar opzettelijk de gelegenheid heeft verschaft door voor het slachten het achterhuis van zijn woning ter beschikking te stellen, terwijl bewezen zijn verklaard de telaste gelegde feiten, gepleegd met dien verstande dat verdachte ze pleegde op meerdere tijdstippen in de maanden Februari en Maart van het jaar 1942 ;
Overwegende dat artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering op straffe van nietigheid voorschrijft, dat de dagvaarding moet inhouden een opgave van het feit , dat ten laste gelegd wordt, met vermelding omstreeks welken tijd en waar ter plaatse bet begaan zou zijn ;
Overwegende dat de inleidende dagvaarding in deze zaak niet vermeldt de plaats waar requirant het ( feit, dat hem ten laste gelegd wordt, zou hebben begaan ;
Overwegende dat immers als zoodanige aanduiding niet in aanmerking komt het woordje "aldaar", dat in deze telastelegging geen zin heeft, nu aan dit woord geen enkele plaats vooraf gaat, waarop het betrekking zou kunnen hebben, maar het waarschijnlijk doelt op een in de telastelegging weggevallen voorafgaande plaatsaanduiding;
Overwegende dat verder in de dagvaarding als plaatsaanduiding alleen zouden kunnen worden beschouwd de woorden "het achterhuis van zijne woning", welke woorden echter enkel aanduiden de ruimte, die requirant ter beschikking van de drie in de telastelegging genoemde personen voor het slachten van de twee runderen heeft gesteld, maar niet de plaats, waar die terbeschikkingstelling zou zijn geschied ;
Overwegende dat de inleidende dagvaarding dus niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eischen;
Overwegende dat de Economische rechter mitsdien in zijn vonnis dit artikel geschonden heeft door de dagvaarding niet nietig te verklaren, zoodat het middel gegrond is, en het bestreden vonnis niet in stand kan blijven;
Vernietigt het bestreden vonnis,
en rechtdoende krachtens artikel 105 der Wet op de Rechterlijke Organisatie,
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Gewezen te 's-Gravenhage bij de Heeren de Menthon Bake, waarnemend President. Inv.ggk. Meckmann, van der Flier, de Visser en Helb, Raden, in bijzijn van den Substituut-Griffier, Slis, die dit arrest hebben onderteekend en door den waarnemend President voornoemd uitgesproken ter openbare terechtzitting van den vijftienden Maart 1900 Drie en Veertig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heeren, alsmede van den Advocaat-Generaal Holsteijn, met uitzondering echter van den Raadsheer Meckmann, die verhinderd was geworden bij de uitspraak tegenwoordig te zijn en dit arrest te onderteekenen .