ECLI:NL:HR:1936:186

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 1936
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
38896
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Visser
  • Taverne
  • Kirberger
  • Kranenburg
  • Donner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het opzettelijk uitlokken van een overtreding van artikel 435a Sr tijdens een optocht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een fabrieksarbeider, geboren in 1904 en wonende te Zutphen, tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank. De zaak betreft de opzettelijke uitlokking van een overtreding van artikel 435a van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de requirant als leider van een optocht van de Nederlandsche Arbeiders Sportbond (N.A.S.B.) opdracht gaf aan deelnemers om in het openbaar rode broeken en rokken te dragen. Dit gebeurde op 30 juni 1935 in de gemeente Neede, waar de optocht plaatsvond. De rechtbank had de requirant veroordeeld tot een geldboete van vijf gulden en een vervangende hechtenis van vijf dagen.

De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie van de requirant beoordeeld. De eerste vier middelen betroffen schendingen van de artikelen van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht, waarbij de requirant aanvoerde dat de dagvaarding nietig was en dat de rechtbank niet op de juiste wijze had beraadslaagd. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding voldoende duidelijk was en dat de rechtbank de feiten correct had vastgesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet opgingen en dat de veroordeling van de requirant terecht was.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij de uitspraak werd gedaan door de vice-president en de raden in aanwezigheid van de griffier. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van leiders in optochten en de juridische implicaties van het uitlokken van overtredingen.

Uitspraak

No. 38896.
DE HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN,
Op het beroep van
[requirant], fabrieksarbeider, geboren te
[geboorteplaats]den [geboortedatum] 1904, en wonende te
[woonplaats], requirant van cassatie tegen een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te
Zutphenvan den dertienden December 1935, waarbij in hooger beroep, met vernietiging van een mondeling vonnis van het Kantongerecht te
Groenlovan den 10
denSeptember 1935, requirant ter zake van: " door misbruik van gezag opzettelijk uitlokken van de overtreding: het in het openbaar kleedingstukken dragen, welke uitdrukking zijn van een bepaald staatkundig streven ", met aanhaling van de artikelen 23,47,435 a van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot een geldboete van vijf gulden en een vervangende hechtenis van vijf dagen;
Gehoord het verslag van den Raadsheer
Donner;
Gezien de insinuatie, namens den Procureur - Generaal aan den requirant beteekend, ter kennisgeving van den dag, voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gelet op de middelen van cassatie, namens den requirant voorgesteld bij schriftuur en luidende:
I. Schending van de artikelen 261, 348, 349 juncto 524 (bedoeld zal zijn: 425 ) van het Wetboek van Strafvordering, door de dagvaarding niet geheel of voor het gedeelte bevattende de woorden " althans van een bepaald staatkundig streven " nietig te verklaren;
II. Schending van dezelfde artikelen als sub I genoemd door de dagvaarding niet geheel of gedeeltelijk, voor wat het in de tweede plaats telaste gelegde betreft, nietig te verklaren, immers de dagvaarding bevat, wat betreft het in de tweede plaats telaste gelegde een feitelijk onbegrijpelijk relaas, waardoor niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering;
III. Schending van de artikelen 350, 351, 358, 359 juncto 425 van het Wetboek van Strafvordering, door niet te beraadslagen en te beslissen op grondslag van de telastelegging, daar de Rechtbank immers het in de tweede plaats telaste gelegde leest alsof daar het woord " door " in de zin " door een aantal leden der N. A. S. B. " niet stond;
IV. Schending van de artikelen 47, 2o van het Wetboek van Strafrecht en 338, 350, 358, 359 juncto 425 van het Wetboek van Strafvordering, door bewezen te verklaren, dat requirant in de gemeente Neede op 30 Juni 1935 als leider van na te noemen optocht door misbruik van gezag, immers door hun dit op te dragen, opzettelijk heeft uitgelokt dat een aantal leden der N. A. S. B. - Nederlandsche Arbeiders Sportbond - altoen aldaar in het openbaar op de openbare Stationsweg aldaar, waar alstoen een optocht werd gehouden door een aantal leden der N. A. S.B. voornoemd, terwijl zij alstoen aan die optocht deelnamen, duidelijk zichtbaar een roode broek of roode rok droegen, zijnde die roode broek of rok een kleedingstuk, hetwelk uitdrukking was van het streven van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij;
V. Schending van de artikelen 350, 351, 358, 359, 261 juncto 425 van het Wetboek van Strafvordering, door aan te nemen dat bewezen is dat de telaste gelegde uitlokking is gepleegd te Neede op 30 Juni 1935 ofschoon dit uit het bewijsmateriaal niet kan worden afgeleid;
Gehoord den Advocaat - Generaal
Berger, namens den Procureur - Generaal, in zijne conclusie, strekkende
tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende, dat aan requirant bij dagvaarding is telaste gelegd, dat hij in de gemeente Neede op 30 Juni 1935 des namiddags omstreeks 1.30 uur in het openbaar, op den openbaren weg, de Stationsweg, te Neede, alwaar alstoen een optocht werd gehouden door leden der N. A. S. B. - Nederlandsche Arbeiders Sportbond - door al deze leden, althans door een groot aantal daarvan, welke alstoen aan die optocht aldaar deelnamen, duidelijk zichtbaar heeft doen dragen een roode broek of een roode rok, zijnde deze roode broek of rok een kledingstuk hetwelk uitdrukking was van het streven van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, althans van een bepaald staatkundig streven, ------
althans dat hij alstoen aldaar als leider van na te noemen optocht door misbruik van gezag, immers door hen dit op te dragen, opzettelijk heeft uitgelokt, dat door een aantal leden der N. A. S. B. - Nederlandsche Arbeiders Sportbond - alstoen aldaar in het openbaar, op den openbaren Stationsweg aldaar, alwaar alstoen een optocht werd gehouden door een aantal leden der N. A. S. B. voornoemd, terwijl zij alstoen aan dienoptocht deelnamen duidelijk zichtbaar een roode broek of roode rok droegen, zijnde die roode broek of rok een kleedingstuk, het- welk uitdrukking was van het streven van de Sociaal- Democratische Arbeiders Partij, althans van een bepaald staatkundig streven;
dat bij het bestreden vonnis het in de tweede plaats telaste gelegde, met qualificatie en strafoplegging als voormeld, is bewezen verklaard, zulks met dien verstande, dat de Rechtbank heeft aangenomen, dat in den derden regel in plaats van " door een aantal leden der N. A. S. B. " moet worden gelezen: " een aantal leden der N. A. S. B. ";
Overwegende ten aanzien van de voorgestelde middelen van cassatie:
dat deze niet opgaan,
het
eersteniet, vermits de - uiteraard in haar geheel te lezen - dagvaarding, ook ten aanzien van het in het middel bedoelde subsidiaire gedeelte, voldoende tot uitdrukking brengt, welk feit requirant wordt telaste gelegd;
het
tweedeniet, omdat de omstandigheid, dat een telastlegging, gelijk de onderhavige, een bij aandachtige lezing duidelijk aan het licht tredende misstelling bevat, tot nietigheid van de dagvaarding niet behoeft te leiden;
het
derdeniet, omdat herstel van een kennelijke misstelling in de telastlegging niet oplevert een treden buiten de grenzen van die telastlegging;
het
vierdeniet, wijl requirant, een opdracht gevende " als leider van den optocht ", uitoefenende dus de zeggenschap welke hem door de hem toebetrouwde leiding van den optocht over de kinderen toekwam, en aldus die kinderen brengende tot het strafbare feit, zeker gezegd kan worden dat strafbare feit door misbruik van gezag te hebben uitgelokt, wordende voor zulk een uitlokking, welke de aansprakelijkheid van de overtreders onverlet laat, stellig niet vereischt, dat de op de overtreders geoefende zedelijke dwang zoo sterk is geweest, dat daaraan onmogelijk weerstand kon worden geboden;
het
vijfdeniet, vermits de Rechtbank de telastlegging kennelijk aldus heeft opgevat en heeft kunnen opvatten, dat het geven en handhaven van de opdracht samenviel met den aanvang en het verdere verloop van den optocht en dus de uitlokking geschiedde ten tijde en ter plaatse Van dien optocht, in de dagvaarding aangegeven; hebbende de Rechtbank ook, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, bewezen kunnen verklaren, dat de toedracht aldus is geweest, nu blijkens die bewijsmiddelen het strafbare feit op deze wijze is verloopen, dat de kinderen tijdens den optocht hun uniform niet - overeenkomstig de door den Burgemeester gestelde voorwaarde - met andere kleeding hebben bedekt, doch zichtbaar gedragen;
dat dus geen van de middelen tot cassatie kan leiden;
Verwerpt het beroep.
Gewezen te 's-Gravenhage bij de Heeren Visser, Vice- President, Taverne, Kirberger, Kranenburg en Donner, Raden, in bijzijn van den Griffier Suyling, die dit arrest hebben ondertekend, en door voornoemden Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den negenden Maart 1900 Zes en Dertig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heeren, alsmede van den Advocaat - Generaal Berger,- met uitzondering echter van den Raadsheer Kranenburg, die verhinderd was geworden bij de uitspraak tegenwoordig te zijn en dit arrest te onderteekenen.