ECLI:NL:HR:1932:BG9439
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Schepel
- Rechtspraak.nl
Noodweer en mishandeling tijdens ruzie met buurman
In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over een cassatieberoep van Johannes Gerardus Hartman, die was veroordeeld voor mishandeling. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 7 december 1930 heeft Hartman in Westbroek Johannes van Sikkelerus mishandeld door hem met een bijltje te slaan, wat resulteerde in pijnlijke verwondingen. Hartman stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij vreesde dat van Sikkelerus hem zou aanvallen. De politierechter had echter geoordeeld dat het verweer van noodweer niet opging, omdat het enkel gebaseerd was op de vrees voor een dreigende aanval, wat niet voldoende was om tot zelfverdediging over te gaan.
Het Gerechtshof te Amsterdam bevestigde het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de opgelegde straf. Hartman ging in cassatie, maar de Hoge Raad oordeelde dat de vrees voor een aanval, zelfs als deze denkbeeldig is, niet kan rechtvaardigen dat men zelf tot de aanval overgaat. De Hoge Raad concludeerde dat de politierechter en het Hof terecht hadden geoordeeld dat er geen sprake was van noodweer en dat Hartman dus strafbaar was voor zijn handelen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van Hartman, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest benadrukt de strikte eisen die aan het verweer van noodweer worden gesteld en bevestigt dat enkel een dreigende houding van een ander niet voldoende is om tot zelfverdediging over te gaan.