ECLI:NL:HR:1927:389

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 1927
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
30910
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Jhr. de Savornin Lohman
  • Savelberg
  • Jhr. Feith
  • Ort
  • Taverne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis wegens onvoldoende motivering en verwijzing naar het Gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 1927 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank. De requirant, een koopman uit 's-Gravenhage, was eerder veroordeeld door het Kantongerecht voor het in het openbaar te koop aanbieden van geschriften die aanstootelijk voor de eerbaarheid waren. De Arrondissements-Rechtbank bevestigde deze veroordeling, maar verhoogde de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak van de Kantonrechter onvoldoende was gemotiveerd. De rechter had niet voldoende redenen gegeven waarom de afbeelding in het geschrift als aanstootelijk werd beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat de Rechtbank de uitspraak van de Kantonrechter had moeten vernietigen in plaats van bevestigen. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Arrondissements-Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het opleggen van straffen en het vaststellen van aanstootelijkheid.

Uitspraak

No 30910.
DE HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN,
Op het beroep van
[requirant], koopman, geboren te
[geboorteplaats][geboortedatum] 1901, aldaar wonende, requirant van cassatie tegen een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te
's-Gravenhagevan den twintigsten Januari 1927, waarbij in hooger beroep, behalve ten aanzien der opgelegde straf, is bevestigd een mondeling vonnis van het Kantongerecht aldaar van 18 November 1926, bij het- welk hij wegens het te 's-Gravenhage op plaatsen, voor openbaar verkeer bestemd, geschriften, aanstootelijk voor de eerbaarheid, ten verkoop voorhanden hebben, met toepassing van de artikelen 12 d, 45 der Algemeene Politieverordening voor 's-Gravenhage, 23 van het Wetboek van Strafrecht, was veroordeeld tot eene geldboete van zes gulden en een vervangende hechtenis van drie dagen; - zijnde het beroepen vonnis vernietigd met betrekking tot de opgelegde straf, en de requirant bij het bestreden vonnis veroordeeld tot eene geldboete van tien gulden en een vervangende hechtenis van vijf dagen;
Gehoord het verslag van den Raadsheer
Jhr. Feith;
Gezien de insinuatie, namens den Procureur-Generaal aan den requirant beteekend, ter kennisgeving van den dag, voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gehoord den Advocaat-Generaal
Berger, namens den Procureur-Generaal, in zijne conclusie, strekkende tot vernietiging der bestreden uitspraak en tot verwijzing der zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, ten einde op het bestaande hooger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan;
Overwegende dat noch bij de aanteekening van het beroep, noch naderhand door of vanwege den requirant
eenige gronden voor dat beroep zijn aangevoerd;
Overwegende evenwel ambtshalve:
dat bij het in zoover in hooger beroep bevestigde vonnis des Kantonrechters, overeenkomstig het bij de inleidende dagvaarding telastegelegde, met qualificatie en strafoplegging als voorzegd, bewezen is verklaard, dat requirant op 30 September 1926 des namiddags omstreeks 4.50 te 's-Gravenhage, op den voor het openbaar verkeer bestemden weg het Stationsplein, ten verkoop voorhanden heeft gehad een geschrift, getiteld het weekblad "P.A.N.", waarvan in het nummer van 2 October 1926 op blz. 7 voorkwam eene voor de eerbaarheid aanstootelijk zijnde afbeelding, voorstellende eene vrouw met geheel ontbloot bovenlichaam aan de borstzijde;
dat artikel 12 d der toegepaste verordening, voor zoover ten deze van belang, verbiedt het te 's-Gravenhage op plaatsen, voor openbaar verkeer bestemd, geschriften, aanstootelijk voor de eerbaargeid, ten verkoop voorhanden hebben;
dat de dagvaarding door den Kantonrechter, en in hooger beroep door de Rechtbank, kenlijk in dezen zin is verstaan, dat daarbij feitelijk is telastegelegd, dat in het geschrift, hetwelk requirant ten verkoop voorhanden had, eene afbeelding voorkwam van eene vrouw met geheel ontbloot bovenlichaam aan de borstzijde, welke afbeelding tevens voor de eerbaarheid aanstootelijk was;
dat blijkens de aanteekeningen van het mondeling vonnis de daarin voorkomende bewezenverklaring onder meer steunt op de "eigen waarneming van den Rechter ten aanzien van de afbeelding in het door den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie overgelegde weekblad voormeld;
dat voornoemde aantekeningen evenwel noch eenige nadere beschrijving der bij de dagvaarding bedoelde afbeelding behelzen, noch eene redengeving, waarom de Kantonrechter haar voor de eerbaarheid aanstootelijk achtte;
dat diens uitspraak dus niet voldoende met redenen is omkleed en de Rechtbank, door die uitspraak, instede van haar te vernietigen, te bevestigen, artikel 359 in verband met de artikelen 339, 350, 358,423 en 425 van het Wetboek van Strafvordering heeft geschonden, hetgeen volgens het laatste lid van eerstgemeld artikel nietigheid medebrengt;
Vernietigt het vonnis door de Arrondissements-Rechtbank te
's-Gravenhageden 20sten Januari 1927 in deze zaak gewezen;
Rechtdoende krachtens artikel 106 der Wet op de Rechterlijke Organisatie:
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te
's-Gravenhage, ten einde haar op het bestaande hooger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Gewezen te 's-Gravenhage bij de Heeren Jhr. de Savornin Lohman, President, Savelberg, Jhr. Feith, Ort en Taverne, Raden, in bijzijn van den Griffier Prager, die dit arrest hebben ondertekend, en door den President voornoemd uitgesproken ter openbare terechtzitting van den negenden Mei 1900 Zeven en Twintig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heeren, alsmede van den Advocaat-Generaal Berger.