ECLI:NL:HR:1926:108

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 1926
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
30086
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Hesse, waarnemend President
  • Segers
  • Savelberg
  • Taverne
  • Kirberger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bevoegdheid van de gemeenteraad om vrijstelling te verlenen van verordeningen met betrekking tot het houden van kippen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie tegen een vonnis van het Kantongerecht te Zwolle, waarbij de gerequireerde, een landbouwer, van alle rechtsvervolging is ontslagen. De zaak betreft de toepassing van de Algemene Politieverordening van de gemeente Staphorst, specifiek artikel 28b, dat houders van kippen verplicht om deze dieren vast te houden gedurende een bepaalde periode. De Kantonrechter had geoordeeld dat de gerequireerde niet strafbaar was, omdat hij zich niet aan deze verplichting had gehouden. De Ambtenaar van het Openbaar Ministerie stelde echter dat de Kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat het derde lid van artikel 28b in strijd was met de wet en derhalve onverbindend was.

De Hoge Raad overweegt dat de gemeentewetgever het recht heeft om verordeningen vast te stellen, inclusief het voorbehoud van vrijstelling aan zichzelf. De Hoge Raad concludeert dat de Kantonrechter ten onrechte het derde lid van artikel 28b als onverbindend heeft beschouwd. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van het Kantongerecht, maar alleen voor zover het bewezene niet strafbaar is verklaard en de gerequireerde van rechtsvervolging is ontslagen. De Hoge Raad oordeelt dat het bewezen verklaarde wel degelijk strafbaar is en legt een boete op aan de gerequireerde.

De uitspraak benadrukt de bevoegdheden van de gemeenteraad en de rol van Burgemeester en Wethouders in het uitvoeren van verordeningen. De Hoge Raad bevestigt dat de gemeentewetgever niet het recht kan worden ontzegd om verordeningen zo vast te stellen dat hij het verlenen van vrijstelling aan zichzelf voorbehoudt. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de verhouding tussen gemeentelijke verordeningen en de bevoegdheden van lokale overheden.

Uitspraak

No 30086.
De Hooge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het Kantongerecht te Zwolle, requirant van cassatie tegen een vonnis van dit Kantongerecht van den vijftienden October 1925, waarbij de gerequireerde [gerequireerde], landbouwer, geboren [geboortedatum] 1900 te [geboorteplaats], aldaar wonende, van alle rechtsvervolging is ontslagen.
Gehoord het verslag van den Raadsheer Kirberger;
Gezien de insinuatie, namens den Procureur-Generaal aan den gerequireerde beteekend, ter kennisgeving van den dag, voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gelet op het middel van cassatie door den requirant voorgesteld bij memorie en luidende:
Schending door niet-toepassing van artikel 28 b juncto artikel 92 der Algemeene Politieverordening der gemeente Staphorst en in verband daarmede,
Verkeerde toepassing der artikelen 134 en 179a der Gemeentewet, — op welke laatste artikelen door den Kantonrechter de door hem aangenomen onverbindbaarheid van artikel 28b der Politieverordening wordt gegrond;
Gehoord den Advocaat-Generaal Tak, namens den Procureur-Generaal, in zijne conclusie, strekkende tot vernietiging der uitspraak, voorzoover het bewezene niet strafbaar werd geoordeeld en gerequireerde is ontslagen van rechtsvervolging, tot qualificatie van het bewezene als: ‘’in de gemeente Staphorst als houder van kippen, deze dieren niet vasthouden gedurende het tijdvak van 1 April tot 1 Juli, met uitzondering van de twee uren onmiddellijk aan zonsondergang voorafgaande’’, en tot veroordeeling van gerequireerde deswege, met toepassing van artikel 28b en 92 der Algemene Politieverordening dier gemeente en het herziene artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, in eene geldboete van drie gulden, met bepaling dat, bij wanbetaling of achterwege gebleven verhaal, zij zal worden vervangen door eene hechtenisstraf van drie dagen;
Overwegende dat artikel 28b van de Algemeene Politieverordening der Gemeente Staphorst luidt:
‘’De houders van kippen zijn verplicht deze dieren vast te houden gedurende het tijdvak van 1 April tot 1 Juli met uitzondering van de twee uren, onmiddellijk aan zonsondergang voorafgaande.
‘’Deze verplichting geldt na 15 Mei niet voor kloekhennen met kuikens.
‘’De gemeenteraad kan voor de geheele gemeente of voor sommige gedeelten der gemeente van deze verplichting ontheffing verleenen";
dat artikel 92 der Verordening overtreding van de in lid 1 omschreven verplichting met straf bedreigt;
Overwegende dat bij het bestreden vonnis wettig en overtuigend is bewezen verklaard, dat de gerequireerde onder de gemeente Staphorst den 27sten Juni 1925, des voormiddags omstreeks 10½ uur, een tiental kippen, waarvan hij houder was, had losloopen op een niet afgesloten erf bij zijne woning;
dat echter de Kantonrechter het bewezene niet strafbaar heeft geacht op grond:
dat het derde lid van artikel 28b in strijd is met de wet en derhalve onverbindbaar; — dat toch het geven van vrijstelling is uitvoeren der verordening en artikel 179 onder a der Gemeentewet dit uitvoeren opdraagt aan Burgemeester en Wethouders voorzoover artikel 70 dier wet het niet opdraagt aan den Burgemeester; — dat de Gemeenteraad mitsdien niet bevoegd was het geven van de vrijstelling van de verplichting in het eerste lid van artikel 28b omschreven aan zich te houden en hij die bevoegdheid niet kon ontleenen aan artikel 134 der Gemeentewet, daar volgens dat artikel de Gemeenteraad alleen mag regelen, hetgeen niet bij de wet aan Burgemeester en Wethouders of aan den Burgemeester is opgedragen; — dat, waar de in het eerste lid omschreven verplichting is opgelegd onder voorbehoud van vrijstellingbevoegdheid en deze laatste verbindende kracht mist, het geheele artikel niet verbindend is;
Overwegende omtrent het middel van cassatie:
dat artikel 135 der Gemeentewet aan den Raad der Gemeente bevoegdheid verleent tot het maken van verordeningen ten aanzien van de daar vermelde onderwerpen;
dat de wet nergens aan den Raad verbiedt in die verordeningen aan zich zelf de beslissing voor te behouden om onder sommige omstandigheden vrijstelling van eene bij de verordening opgelegde verplichting te verleenen;
dat hiertegen niet afdoet, dat het verleenen van vrijstelling van dergelijke verplichting uitvoering der verordening kan zijn en dat bij artikel 179 onder a der Gemeentewet aan Burgemeester en Wethouders de taak is opgelegd de verordeningen van den Raad uit te voeren;
dat toch de wet den omvang van die taak niet omschrijft en den gemeentewetgever mitsdien niet het recht kan worden ontzegd zijne verordeningen zoo vast te stellen, dat hij het verleenen van vrijstelling aan zich zelf voorbehoudt;
dat uit het voorgaande voortvloeit, dat de Kantonrechter ten onrechte het derde lid van het artikel in strijd met de wet heeft geacht, en derhalve evenzeer ten onrechte aan het geheele artikel geldigheid heeft ontzegd, zoodat het vonnis in zóóver als hierna te vermelden niet in stand kan blijven;
Vernietigt het vonnis, doch alleen voorzoover het bewezene niet strafbaar is verklaard en de gerequireerde van rechtsvervolging is ontslagen;
En alsnu rechtdoende ingevolge artikel 105 der Wet op de Rechterlijke Organisatie:
Gezien de artikelen 28b, 92 der Algemeene Politieverordening van de gemeente Staphorst en 23 van het Wetboek van Strafrecht;
Verstaat, dat het bewezen verklaarde oplevert:
‘’In de gemeente Staphorst als houder van kippen, deze dieren niet vasthouden gedurende het tijdvak van 1 April tot 1 Juli, met uitzondering van de twee uren onmiddellijk aan zonsondergang voorafgaande";
Veroordeelt den gerequireerde te dier zake tot betaling van eene boete van drie gulden, bij gebreke van betaling en verhaal, te vervangen door drie dagen hechtenis.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij de Heeren Hesse, waarnemend President, Segers, Savelberg, Taverne en Kirberger, Raden, in bijzijn van den Griffier Prager, die dit arrest hebben onderteekend, en door den waarnemend President voornoemd uitgesproken ter openbare terechtzitting van den elfden Januari 1900 Zes en Twintig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heeren, benevens van den Advocaat-Generaal Tak, - met uitzondering van den Raadsheer Savelberg, die verhinderd was geworden bij de uitspraak tegenwoordig te zijn en dit arrest te onderteekenen.