ECLI:NL:HR:1908:1

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 1908
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
300
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Mr. Jhr. Feith
  • Guljé
  • Telders
  • Hanlo
  • Karsten
  • Gratama
  • Van Goor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van wederspannigheid gepleegd door meerdere personen met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door vier verdachten tegen een arrest van het Gerechtshof, dat op 5 maart 1908 werd uitgesproken. De verdachten waren eerder door de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden op 22 januari 1908 veroordeeld voor wederspannigheid, gepleegd door vier personen met verenigde krachten, waarbij lichamelijk letsel was toegebracht aan twee politieambtenaren. De Hoge Raad oordeelt dat de zwaardere strafbedreiging in artikel 182 van het Wetboek van Strafrecht alleen van toepassing is op de verdachte die zelf het lichamelijk letsel heeft toegebracht. De Hoge Raad stelt vast dat de kwalificatie die het Hof aan de feiten heeft gegeven onjuist is, omdat de overige deelnemers aan de wederspannigheid niet aansprakelijk zijn voor het letsel dat door één van hen is veroorzaakt. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en het vonnis van de Arrondissementsrechtbank, maar alleen voor wat betreft de kwalificatie van de feiten. De Hoge Raad kwalificeert de feiten als wederspannigheid gepleegd door vier personen met verenigde krachten, en voor de verdachte die het letsel heeft veroorzaakt, als een misdrijf dat lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. De overige aspecten van het beroep worden verworpen.

Uitspraak

Nº 300.
De Hooge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van 1º
[requirant 1], oud 37 jaren, arbeider, 2º
[requirante 2], huisvrouw van
[A], oud 43 jaren, zonder beroep, 3º
[requirant 3], oud 26 jaren, arbeider, allen geboren en wonende te
[woonplaats], requiranten van cassatie, tegen een arrest van het Gerechtshof te
Leeuwardenvan den vijfden Maart 1908, waarbij op het hooger beroep van de requiranten en van den Officier van Justitie bij de Arrondissements-Rechtbank te
Leeuwardenvoor zooveel dezen betreft, van het vonnis dier Rechtbank op den 22
enJanuari 1908 ten laste van de requiranten en van eene mede beklaagde gewezen, dit vonnis is bevestigd met verbetering van gronden bij hetwelk de requiranten zijn verklaard schuldig aan "wederspannigheid gepleegd door vier personen met vereenigde krachten terwijl het door hen gepleegde misdrijf eenig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad" en, met toepassing van de artikelen 180,182 en 10 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 214 en 219 van dat van Strafvordering, zijn veroordeeld tot gevangenisstraf de eerste van één maand, de tweede van drie dagen en de derde van veertien dagen, met last tot vernietiging van de in beslag genomen klomp hebbende gediend tot het plegen van een strafbaar feit;
Gehoord het verslag van den Raadsheer
Telders;
Gezien de insinuatie, namens den Procureur-Generaal aan de requiranten beteekend, ter kennisgeving van den dag, voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gehoord den Advocaat-Generaal
Ort, namens den Procureur-Generaal, in zijne conclusie, daartoe strekkende dat de Hooge Raad ambtshalve vernietige het bestreden arrest, doch alleen voorzoover daarbij is bevestigd het
tegen requirantengewezen vonnis der Rechtbank
ten aanzien der kwalificatie, en te dien aanzien krachtens artikel 105 der Wet op de Rechterlijke Organisatie opnieuw recht doende het feit kwalificeere: wederspannigheid gepleegd door vier personen met vereenigde krachten, ̶ zulks wat den
derdenrequirant betreft, terwijl het door hem gepleegde misdrijf eenig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, ̶ met verwerping overigens van het beroep;
Overwegende, dat noch bij de aanteekening van het beroep, noch naderhand door of van wege de requiranten eenige gronden voor dat beroep zijn aangevoerd;
Overwegende ambtshalve:
dat behoudens de in het hoofd van dit arrest vermelde verbetering van het mede aldaar genoemde vonnis der Rechtbank te Leeuwarden dat vonnis bij het arrest waartegen de cassatie is gericht is bevestigd;
dat bij bedoeld vonnis wettig en overtuigend is bewezen verklaard het aan de requiranten en een mede beklaagde, wier zaak niet aan hooger beroep werd onderworpen, ten laste gelegde namelijk: dat zij zich gelijktijdig met vereenigde krachten tegen twee ambtenaren van politie werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening krachtdadig hebben verzet op de wijze in de dagvaarding omschreven doch waarbij
alleende door den derden requirant gepleegde gewelddadigheid lichamelijk letsel ten gevolge had;
dat de Rechtbank aan het bewezen verklaarde de qualificatie gegeven heeft van: "wederspannigheid gepleegd door vier personen met vereenigde krachten, terwijl het door hen gepleegde misdrijf eenig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad", en de artikelen 180 en 182 van het Wetboek van Strafrecht daarop zijn toegepast;
Overwegende, dat echter genoemd artikel 182 ingeval de wederstand, in artikel 180 omschreven, door twee of meer personen met vereenigde krachten is gepleegd, indien het misdrijf eenig lichamelijk letsel ten gevolge heeft, deze laatste omstandigheid alleen als bezwarend aanmerkt ten aanzien van hem, wiens eigen daad dit letsel ten gevolge heeft, zonder dat de overige deelnemers aan de wederspannigheid daarvoor aansprakelijk zijn;
dat derhalve de qualificatie aan het bewezene gegeven onjuist is en het Hof door ook ten aanzien hiervan het vonnis te bevestigen artikel 182 in verband met artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht heeft geschonden;
Vernietigt het arrest van het Gerechtshof te
Leeuwardenvan 5 Maart 1908 en het vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te
Leeuwardenvan 22 Januari 1908, doch alleen voor wat betreft de bij deze uitspraken aan de als bewezen aangenomen feiten gegeven qualificatie;
Recht doende krachtens artikel 105 der Wet op de Rechterlijke Organisatie:
Qualificeert die feiten: "wederspannigheid door vier personen met vereenigde krachten gepleegd", zulks wat den derden requirant betreft: "terwijl het door hem gepleegde misdrijf eenig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad";
Verwerpt overigens het beroep in cassatie.
Gewezen te 's Gravenhage bij de Heeren Mr. Jhr. Feith, President, Guljé, Telders, Hanlo, Karsten, Gratama, en Van Goor, Raden, in bijzijn van den griffier Jhr. Mr. Van Panhuijs, en door den oudsten Raadsheer Mr. Guljé, uitgesproken ter openbare terechtzitting van den negenden Juni 1908, in tegenwoordigheid van de genoemde Heeren, behalve van den President en den Raadsheer Telders, die verhinderd zijn geworden bij de uitspraak tegenwoordig te zijn, zijnde dit arrest door de voornoemde Heeren onderteekend, met uitzondering van den President en den Raadsheer Telders, die ook daartoe buiten staat waren.