ECLI:NL:GHSHE:2025:93

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
20-002207-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 16 januari 2025 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 2 onder A van de Opiumwet. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 60 maanden gevorderd, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleitte voor de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde straf en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 48 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de impact van de handel in harddrugs op de volksgezondheid en de samenleving. De rechtbank had eerder al benadrukt dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de invoer van 450 kilogram cocaïne, wat een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen, maar heeft de strafmaat aangepast, rekening houdend met de ernst van de feiten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002207-23
Uitspraak : 16 januari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-090103-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de aan de verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde ‘verschaffen van de toegang door middel van braak en/of inklimming’ en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis en met de gronden waarop het berust, met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre wordt het vonnis vernietigd. Voorts ziet het hof aanleiding om de bewijsmiddelen te vervangen op na te melden wijze. Ook de strafmotivering wordt vervangen.
Hetgeen door de raadsman van de verdachte in hoger beroep is aangevoerd, brengt het hof niet tot een andere conclusie.
Vervanging bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de door haar aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf (van 40 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest) als volgt gemotiveerd:
“ [verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van
450 kilogram cocaïne. Harddrugs, zoals onder meer cocaïne, bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend zijn. Het op de markt brengen van deze harddrugs vormt dan ook een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Door de invoer van een dergelijke grote hoeveelheid cocaïne heeft verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen, waarmee hij een bijdrage heeft
geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Met de handel in cocaïne wordt veel geld verdiend en deze handel gaat mede daardoor gepaard met vele vormen van – ook zeer ernstige – criminaliteit, waaronder liquidaties. [verdachte] heeft zich, door een bijdrage te leveren aan de invoer van cocaïne, niet laten weerhouden door deze voorzienbare gevolgen en is slechts uit geweest op financieel gewin.
Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor de
georganiseerde handel in cocaïne lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden
opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting van de maatschappij waar de dader indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van vrijheidsstraffen
tot doel anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde criminaliteit in te laten.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de rechterlijke
oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het invoeren van cocaïne, bij een hoeveelheid
van meer dan 20 kilogram in georganiseerd verband, geldt als uitganspunt een
gevangenisstraf van 72 maanden of hoger.”
Het hof verenigt zich met deze overwegingen en maakt die tot de zijne.
Anders dan de rechtbank acht het hof, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde alsmede de straffen die in vergelijkbare zaken voor overtreding van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats. Alles afwegende, acht het hof passend en geboden aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies, griffier,
en op 16 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.