ECLI:NL:GHSHE:2025:91

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.345.846_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging tot te gelde maken van grasland in onverdeelde nalatenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de kantonrechter de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot machtiging tot te gelde maken van een grasland. De appellant, die pro se procedeert, heeft het hof verzocht de beschikking van 11 juni 2024 te vernietigen en het grasland over te nemen tegen een overeengekomen prijs. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk was omdat het verzoek niet ten behoeve van alle deelgenoten van de onverdeelde nalatenschap was ingesteld. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij nu wel ontvankelijk is, omdat hij samen met zijn broer en zus deelgenoot is geworden na het overlijden van hun moeder. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant enkel voor zichzelf procedeert en niet ten behoeve van de gezamenlijke deelgenoten. Hierdoor is de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De uitspraak van het hof is gedaan op 16 januari 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handel
Uitspraak: 16 januari 2025
Zaaknummer: 200.345.846/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10956193 OV VERZ 24-11
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P.H.J. Nass te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder] ,
tevens handelend als schriftelijk gevolmachtigde van:
[volmachtgever 1] , wonend te [woonplaats] ;
[volmachtgever 2] , wonend te [woonplaats] ;
[volmachtgever 3] , wonend te [woonplaats] ;
[volmachtgever 4] , wonend te [woonplaats] ;
[volmachtgever 5] , wonend te [woonplaats] ;
[volmachtgever 6] , wonend te [woonplaats] ;
hierna gezamenlijk: de volmachtgevers,
advocaat: mr. M.M.H.J. Rompelberg te Ubachsberg, gemeente Voerendaal.
belanghebbenden:
a.
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
advocaat: mr. M.M.H.J. Rompelberg te Voerendaal,
[bewindvoerder 1] h.o.d.n. [naam], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van mevrouw [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1] ),
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. S.L.B. Duijf te Maastricht,
[bewindvoerder 2], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van de heer [betrokkene 2] (hierna te noemen: [betrokkene 2] ),
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. S.L.B. Duijf te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van 11 juni 2024 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarbij de kantonrechter [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoeken en [verweerder] heeft gemachtigd, namens de deelgenoten, tot het te gelde maken van het grondstuk met als functie grasland, kadastraal bekend gemeente [gemeente] (hierna: het grasland), door onderhandse verkoop aan [belanghebbende] voor de in de koopovereenkomst van 26 augustus 2020 overeengekomen prijs. Verder heeft de kantonrechter [verweerder] aangewezen als vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW, in het bijzonder om het bod namens alle deelgenoten te aanvaarden en voor het overige al datgene te doen wat nodig is om de verkoop en levering van het grasland te bewerkstelligen. De kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 1 t/m 7), ingekomen ter griffie van dit hof op 4 september 2024, heeft [appellant] het hof verzocht de beschikking van 11 juni 2024 te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bevelen dat het grasland zal worden overgenomen door [appellant] tegen de genoemde koopprijs van € 15.684,38 dan wel een waarde door het hof in goede justitie te bepalen;
II. te bepalen dat alle deelgenoten op eerste verzoek moeten meewerken aan de notariële levering van het grasland aan [appellant] en dat de beschikking van het hof bij het ontbreken van de noodzakelijke medewerking daarvoor in de plaats treedt en
III. [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure en te vermeerderen met de wettelijke rente dan wel de proceskosten tussen partijen te compenseren.
2.2.
Bij verweerschrift in hoger beroep met producties (nr. 23 t/m 28), ingekomen ter griffie van dit hof op 6 november 2024, heeft [verweerder] het hof verzocht om [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans het beroep van [appellant] ongegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank van 11 juni 2024 te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg gehouden op 21 mei 2024;
  • de bij V6-formulier ingediende aanvullende producties (nr. 8 t/m 13) zijdens [appellant] , ingekomen ter griffie van dit hof op 6 december 2024;
  • de bij V6-formulier ingediende aanvullende productie (nr. 29) zijdens [verweerder] , ingekomen ter griffie van dit hof op 12 december 2024 en
  • de inhoud van de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door respectievelijk mr. Nass en mr. Beulen, kantoorgenoot van mr. Rompelberg, overgelegde en voorgelezen pleit- en spreeknotitie.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 december 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Nass;
  • [verweerder] en [belanghebbende] , bijgestaan door mr. Rompelberg en mr. F.H.E. Beulen;
  • mevrouw [bewindvoerder 1] , bijgestaan door mr. Duijf die – aldus haar verklaring ter mondelinge behandeling – ook [bewindvoerder 2] vertegenwoordigde.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. Door erfopvolging van [erflater] (overleden op 1 februari 1985) (hierna: erflater) en zijn echtgenote [erflaatster] (overleden op 28 december 1998) (hierna: erflaatster) is de eigendom van het grasland door de uiterste wil van erflaatster voor gelijke delen overgegaan op hun (stief-)kinderen. Erflater is voor zijn huwelijk met erflaatster eerder getrouwd geweest. Ook uit het eerste huwelijk zijn kinderen geboren. [verweerder] , zijn volmachtgevers en mevrouw [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ), als echtgenote van de inmiddels overleden [verweerder] , zijn daardoor gezamenlijk eigenaar, althans rechthebbenden, van het grasland uit hoofde van een onverdeelde nalatenschap.
[echtgenote] is de moeder van [appellant] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Op 26 augustus 2020 heeft [verweerder] , mede handelend namens de volmachtgevers, een
koopovereenkomst gesloten met [belanghebbende] met betrekking tot het grasland.
Na het vonnis van de rechtbank Limburg van 11 juni 2024 is het grasland op 8 juli 2024 door [verweerder] geleverd aan [belanghebbende] . Het gedeelte van de verkoopopbrengst dat toekwam aan [echtgenote] is op 9 juli 2024 door de notaris op de door/namens [echtgenote] opgegeven bankrekening overgemaakt.
[echtgenote] was verweerster in eerste aanleg, naast [appellant] als belanghebbende en zij is na de levering van het grasland op 28 juli 2024 overleden. [appellant] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn de erfgenamen. De nalatenschap van [echtgenote] is nog niet verdeeld.
Eerste aanleg
3.2.
Het verzoek van [verweerder] strekte – onder meer – tot het verlenen van een machtiging tot te gelde maken van het grasland om een gewichtige reden als bedoeld in artikel 3:174 BW en om te bepalen dat het grasland te gelde zal worden gemaakt door onderhandse verkoop aan [belanghebbende] voor de reeds tussen hen overeengekomen prijs.
3.2.1.
[echtgenote] en [appellant] hebben verweer gevoerd. Zij hebben de kantonrechter – onder meer – verzocht om de verzoeken van [verweerder] af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen. Verder hebben zij de kantonrechter in zelfstandige verzoeken – onder meer – verzocht om te bevelen dat het grasland zal worden overgenomen door [appellant] tegen de genoemde koopprijs van € 15.684,38.
3.2.2.
De kantonrechter heeft het verzoek van [verweerder] toegewezen, omdat de door [verweerder] aangevoerde grond een gewichtige reden vormt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerder] genoegzaam heeft toegelicht dat hij en zijn volmachtgevers belang hebben bij verkoop van het grasland, omdat daarmee aan de reeds lang bestaande onverdeeldheid van de gemeenschap een einde komt en omdat zij niet langer aansprakelijk wensen te zijn voor de veiligheid op het grasland en geen kosten meer wensen te dragen. Zoals ter zitting ook door mr. Nass is erkend, gelden de kinderen van de erfgenamen, zijnde meer in het bijzonder [dochter van volmachtgeefster nr. 3] (dochter van volmachtgeefster nr. 3), [appellant] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , thans niet als deelgenoot in deze procedure. Dit brengt met zich dat [appellant] door de kantonrechter niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoeken. Het verzoek van [echtgenote] en [appellant] om het grasland door [appellant] te laten overnemen, is door de kantonrechter afgewezen, reeds omdat [appellant] geen deelgenoot, als bedoeld in artikel 3:174 lid 1 BW, van het grasland is.
Hoger beroep
3.3.
[appellant] heeft in zijn beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
- Allereerst voert [appellant] aan dat hij nu wel ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij samen met zijn broer en zus door het overlijden van zijn moeder deelgenoot is geworden in het grasland (grief 1).
  • Op grond van het voorgaande voert [appellant] aan dat de bijzondere waarde van het grasland voor hem, door zijn deelgenootschap, nu wel van belang is (grief 2). [appellant] hield al jaren pony’s op het grasland. De kantonrechter heeft deze omstandigheid onterecht niet in zijn beoordeling betrokken. [appellant] zal het hof dan ook verzoeken om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om overname van het grasland door [appellant] te bevelen. [appellant] is immers bereid en in staat om dezelfde prijs (de geschatte waarde) te betalen die is overeengekomen met [belanghebbende] .
  • De kantonrechter heeft onterecht geconcludeerd dat sprake is van een gewichtige reden voor tegeldemaking omdat [verweerder] en zijn volmachtgevers belang hebben bij verkoop, omdat daarmee een einde komt aan de onverdeeldheid en de daarmee gepaard gaande aansprakelijkheid en (gedeelde) kosten. De overweging van de kantonrechter is in strijd met het wettelijk kader van artikel 3:174 BW. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 3:174 BW en de bijbehorende rechtspraak blijkt namelijk duidelijk dat de noodzaak om tot een (behoorlijke) verdeling te geraken, volgens de wetgever uitdrukkelijk niet als een gewichtige reden in de zin van dit artikel kan worden beschouwd. Daarvoor dient namelijk artikel 3:185 BW. De kantonrechter heeft echter de gestelde wens om uit de onverdeeldheid te geraken als gewichtige reden aangemerkt. Nu de kantonrechter geen andere gewichtige reden aan de toewijzing van de verzoeken van [verweerder] ten grondslag heeft gelegd, zijn de verzoeken van [verweerder] alleen al vanwege deze reden onterecht toegewezen (grief 3).
  • [appellant] voert aan dat niet gemotiveerd en ook niet inzichtelijk is waarom verkoop aan [belanghebbende] zou moeten prevaleren boven een verkoop (destijds) en thans overname door [appellant] (grief 4).
  • Op basis van het voorgaande stelt [appellant] zich op het standpunt dat de kantonrechter op grond van onjuiste feitelijke en juridische uitgangspunten tot toewijzing van de verzoeken van [verweerder] heeft geconcludeerd (grief 5). Dat betekent dat er volgens [appellant] geen andere rechtens juiste uitkomst in deze zaak kan zijn dan dat het grasland door hem als deelgenoot tegen de overeengekomen waarde volledig in eigendom wordt overgenomen.
3.3.1.
[appellant] heeft ter zitting in de pleitnotitie het hof verzocht om zijn eisen in hoger beroep zodanig te interpreteren dat onder de bewoordingen ‘zal worden overgenomen door [appellant] (onder I)’ ook een doorlevering van het grasland aan [appellant] door [belanghebbende] moet worden begrepen en dat onder de bewoordingen ‘alle deelgenoten (onder II)’ ook [belanghebbende] moet worden begrepen. De gevolgen van een eventuele vernietiging van de beschikking van de kantonrechter en toewijzing van de overnamevordering van [appellant] zouden volgens [appellant] ook het meest praktisch zijn bereikt met een doorlevering door [belanghebbende] aan [appellant] , eens te meer nu [belanghebbende] belanghebbende in deze procedure in hoger beroep is. Dan is maar één leveringshandeling vereist. [appellant] verzoekt het hof dan ook om ten aanzien van eisen I en II:
I. te bevelen dat de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , zal worden overgenomen door c.q. overgedragen aan [appellant] tegen de genoemde koopprijs van € 15.684,38 dan wel een waarde door het hof in goede justitie te bepalen, al dan niet door doorlevering van [belanghebbende] aan [appellant] ;
II. te bepalen dat alle deelgenoten en/of [belanghebbende] op eerste verzoek moeten meewerken aan de notariële levering van de onroerende zaak aan [appellant] en dat de beschikking van het hof bij het ontbreken van de noodzakelijke medewerking daarvoor in de plaats treedt.
Daarnaast heeft [appellant] desgevraagd verklaard dat hij het verzoek voor en namens zichzelf heeft gedaan.
3.4.
[verweerder] heeft zowel bij verweerschrift als ter zitting verweer gevoerd tegen de stellingen van [appellant] . Eén van de verweren is dat [appellant] niet-ontvankelijk is in hoger beroep omdat hij de procedure met zijn zus en broer had moeten bespreken en instellen.
3.5.
Mr. Duijf heeft namens de bewindvoerders ter zitting verweer gevoerd tegen de stellingen van [appellant] . Mr. Duijf heeft onder meer aangevoerd dat de bewindvoerders neutraal staan ten aanzien van de beslissing van het hof, maar eigenlijk graag een bekrachtiging zien van de beschikking waarvan beroep. Daarnaast heeft mr. Duijf opgemerkt dat [appellant] het verzoek doet als één deelgenoot en dat zijn broer en zus buiten beschouwing zijn gelaten. De bewindvoerders kunnen dan ook niet instemmen met de wijze waarop [appellant] het verzoek heeft ingediend. Informatie omtrent de nalatenschap van [echtgenote] ontbreekt op dit moment bij de bewindvoerders, nu [appellant] geen informatie verstrekt. Er is beneficiair aanvaard namens [betrokkene 1] .
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Eiswijziging wordt niet toegestaan
3.6.1.
Het hof zal eerst ingaan op de vraag of de eiswijzigingen die door [appellant] ter zitting in de pleitnotitie zijn gedaan, moeten worden toegelaten mede aan de hand van de eisen van een goede procesorde. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling ter zake beslissingen genomen die hieronder worden weergegeven met de daarbij horende motivering, als mondeling reeds uitgesproken.
3.6.2.
Mr. Rompelberg heeft namens [verweerder] en [belanghebbende] ter zitting bezwaar gemaakt tegen de concretisering van de eisen, omdat zijns inziens sprake is van een onaangekondigde aanvulling en wijziging van de eis. Ook mr. Duijf heeft namens de bewindvoerders hiertegen bezwaar gemaakt, omdat het niet van tevoren is aangekondigd en het een complexe materie is.
3.6.3.
Volgens mr. Nass gaat het niet om een eiswijziging maar om een concretisering van de eis, omdat de vordering nog steeds hetzelfde is, net als de feiten die daaraan ten grondslag liggen. De vordering van [appellant] is en blijft namelijk dat het grasland naar hem gaat.
3.6.4.
Na schorsing heeft het hof beslist dat geen sprake is van een concretisering van de eisen, maar van een eisvermeerdering die bij akte had moeten worden ingediend. Los van de omstandigheid dat het verzoek niet aan de formaliteiten voldoet, is het verzoek in hoger beroep gericht tot [belanghebbende] die eerder geen partij was en niet in het petitum stond vermeld. Bovendien is het verzoek niet van tevoren aangekondigd waardoor de andere partijen zich daarop niet konden voorbereiden. Naar het oordeel van het hof is het verzoek daarom in strijd met de goede procesorde.
[appellant] is niet-ontvankelijk
3.6.5.
Daarnaast is het hof van oordeel dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat [appellant] het verzoek niet ten behoeve van alle deelgenoten van de onverdeelde nalatenschap van hun moeder [echtgenote] heeft ingesteld, maar pro se. Het hof licht dit toe.
3.6.6.
[appellant] stelt dat hij thans als erfgenaam/deelgenoot wel ontvankelijk is in zijn verzoeken in hoger beroep. Door het overlijden van [echtgenote] zijn [appellant] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] echter
gezamenlijkdeelgenoot geworden in de onverdeelde nalatenschap van hun moeder. Volgens artikel 3:171 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, tenzij een regeling anders bepaalt. Hieruit volgt dat één deelgenoot namens de gemeenschap of de deelgenoten gezamenlijk kan optreden. De procederende deelgenoot moet dan wel kenbaar maken dat hij ten behoeve van de gemeenschap procedeert.
3.6.7.
[appellant] heeft weliswaar in het beroepschrift gesteld dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , althans de bewindvoerders over hun (toekomstige) goederen, als formele procespartijen en ook als belanghebbenden moeten worden aangemerkt en in deze procedure moeten worden betrokken. [appellant] heeft echter niet gesteld dat hij ten behoeve van de gemeenschap procedeert. Het beroepschrift duidt daar ook niet op. Zo verzoekt [appellant] een bevel dat het grasland wordt overgenomen door hemzelf en niet dat het grasland teruggaat naar de nalatenschap van [echtgenote] . [appellant] heeft ook geen gezamenlijk belang van de deelgenoten in de nalatenschap van [echtgenote] gesteld waaruit voortvloeit dat het grasland naar [appellant] moet.
3.6.8.
Het hof is daarom van oordeel dat [appellant] enkel voor zichzelf procedeert en opkomt voor zijn eigen belang. Desgevraagd heeft [appellant] dat ter zitting ook aan het hof bevestigd. Hij heeft namelijk verklaard dat hij het verzoek uiteindelijk namens zichzelf heeft gedaan. Dat [appellant] voor zichzelf procedeert en niet ten behoeve van de gezamenlijke deelgenoten in de onverdeelde nalatenschap van [echtgenote] , blijkt ook duidelijk uit hetgeen namens de bewindvoerders ter zitting is gezegd. De bewindvoerders hebben namelijk aangegeven dat [appellant] bij zijn verzoek zijn zus en broer buiten beschouwing heeft gelaten en dat de bewindvoerders juist graag een bekrachtiging zien van de beschikking waarvan beroep.
3.6.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De bespreking van de grieven kan daarom achterwege worden gelaten.
Kredietwaardigheid
3.6.10.
Het hof merkt ten overvloede op dat ook onvoldoende is gebleken dat [appellant] financieel in staat is om het grasland te kopen. Weliswaar heeft [appellant] tot en met in hoger beroep gesteld dat hij het kan betalen, maar het hof heeft daarvan geen onderbouwing gezien. Dat terwijl uit de voorgeschiedenis blijkt dat [appellant] – ondanks de door hem gestelde bijzondere waarde voor hem en het feit dat het grasland al in 2018 door [appellant] noodgedwongen is ontruimd – jarenlang heeft nagelaten aan te bieden om het grasland in zijn geheel te kopen van de deelgenoten van zijn moeder en door [verweerder] tot op heden uitdrukkelijk wordt betwist dat [appellant] de financiën ervoor heeft. Naar het oordeel van het hof had het daarom op de weg van [appellant] gelegen om zijn kredietwaardigheid in hoger beroep aan te tonen. Ter zitting heeft [appellant] aangegeven dat hij niet zijn ‘hele hebben en houden’ wil prijsgeven, maar naar het oordeel van het hof had dat ook niet gehoeven om aan te tonen dat hij de koopprijs van € 15.684,38 kan betalen. Zo had een brief van zijn bank kunnen volstaan. Dat onvoldoende is gebleken dat [appellant] financieel in staat is om het grasland te kopen, had ook aan de toewijzing van het verzoek in de weg gestaan als het tot een inhoudelijke beoordeling was gekomen.
Proceskosten
3.7.
De aard van de procedure brengt met zich dat een proceskostenveroordeling achterwege dient te blijven.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, J.B. Smits en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2025.