Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[belanghebbende],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg gehouden op 21 mei 2024;
- de bij V6-formulier ingediende aanvullende producties (nr. 8 t/m 13) zijdens [appellant] , ingekomen ter griffie van dit hof op 6 december 2024;
- de bij V6-formulier ingediende aanvullende productie (nr. 29) zijdens [verweerder] , ingekomen ter griffie van dit hof op 12 december 2024 en
- de inhoud van de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door respectievelijk mr. Nass en mr. Beulen, kantoorgenoot van mr. Rompelberg, overgelegde en voorgelezen pleit- en spreeknotitie.
- [appellant] , bijgestaan door mr. Nass;
- [verweerder] en [belanghebbende] , bijgestaan door mr. Rompelberg en mr. F.H.E. Beulen;
- mevrouw [bewindvoerder 1] , bijgestaan door mr. Duijf die – aldus haar verklaring ter mondelinge behandeling – ook [bewindvoerder 2] vertegenwoordigde.
3.De beoordeling
- Op grond van het voorgaande voert [appellant] aan dat de bijzondere waarde van het grasland voor hem, door zijn deelgenootschap, nu wel van belang is (grief 2). [appellant] hield al jaren pony’s op het grasland. De kantonrechter heeft deze omstandigheid onterecht niet in zijn beoordeling betrokken. [appellant] zal het hof dan ook verzoeken om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om overname van het grasland door [appellant] te bevelen. [appellant] is immers bereid en in staat om dezelfde prijs (de geschatte waarde) te betalen die is overeengekomen met [belanghebbende] .
- De kantonrechter heeft onterecht geconcludeerd dat sprake is van een gewichtige reden voor tegeldemaking omdat [verweerder] en zijn volmachtgevers belang hebben bij verkoop, omdat daarmee een einde komt aan de onverdeeldheid en de daarmee gepaard gaande aansprakelijkheid en (gedeelde) kosten. De overweging van de kantonrechter is in strijd met het wettelijk kader van artikel 3:174 BW. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 3:174 BW en de bijbehorende rechtspraak blijkt namelijk duidelijk dat de noodzaak om tot een (behoorlijke) verdeling te geraken, volgens de wetgever uitdrukkelijk niet als een gewichtige reden in de zin van dit artikel kan worden beschouwd. Daarvoor dient namelijk artikel 3:185 BW. De kantonrechter heeft echter de gestelde wens om uit de onverdeeldheid te geraken als gewichtige reden aangemerkt. Nu de kantonrechter geen andere gewichtige reden aan de toewijzing van de verzoeken van [verweerder] ten grondslag heeft gelegd, zijn de verzoeken van [verweerder] alleen al vanwege deze reden onterecht toegewezen (grief 3).
- [appellant] voert aan dat niet gemotiveerd en ook niet inzichtelijk is waarom verkoop aan [belanghebbende] zou moeten prevaleren boven een verkoop (destijds) en thans overname door [appellant] (grief 4).
- Op basis van het voorgaande stelt [appellant] zich op het standpunt dat de kantonrechter op grond van onjuiste feitelijke en juridische uitgangspunten tot toewijzing van de verzoeken van [verweerder] heeft geconcludeerd (grief 5). Dat betekent dat er volgens [appellant] geen andere rechtens juiste uitkomst in deze zaak kan zijn dan dat het grasland door hem als deelgenoot tegen de overeengekomen waarde volledig in eigendom wordt overgenomen.
gezamenlijkdeelgenoot geworden in de onverdeelde nalatenschap van hun moeder. Volgens artikel 3:171 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, tenzij een regeling anders bepaalt. Hieruit volgt dat één deelgenoot namens de gemeenschap of de deelgenoten gezamenlijk kan optreden. De procederende deelgenoot moet dan wel kenbaar maken dat hij ten behoeve van de gemeenschap procedeert.