ECLI:NL:GHSHE:2025:886

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
20-003526-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake verkeersongeval met lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdachte is veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdachte, geboren in 2002, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder roekeloos rijgedrag dat heeft geleid tot lichamelijk letsel bij andere verkeersdeelnemers. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 3 jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 3 jaar. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de opgelegde gevangenisstraf niet te handhaven, maar in plaats daarvan een taakstraf van 216 uren op te leggen, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld tot een taakstraf van 24 uren voor de overtredingen die verband houden met de inzittenden van een ander voertuig. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003526-23
Uitspraak : 25 maart 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 20 december 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-343819-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht’ (het onder 1 tenlastegelegde) en ‘overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (het onder 2 tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. Tevens is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994’ (het onder 3 tenlastegelegde) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis en heeft de rechtbank geoordeeld dat de feiten 1 en 3 in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder 1, 2 en 3, waarbij het tenlastegelegde onder 1 en 3 in meerdaadse samenloop zijn gepleegd, en de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 en 2 zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en ten aanzien van de vier overtredingen van het onder 3 tenlastegelegde telkens tot een taakstraf voor de duur van 8 uren, subsidiair 4 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde tevens een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 jaren zal opleggen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof en een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, behalve voor wat betreft de gronden waarop dit berust (met dien verstande dat de bewijsmiddelen zullen worden vervangen), de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder 1 en 3, de opgelegde sancties en de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen en doet in zoverre opnieuw recht.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder 1 en 3
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Op te leggen sancties
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij meerdere voertuigen betrokken zijn geraakt en meerdere personen gewond zijn geraakt. Dit ongeval is veroorzaakt doordat de verdachte met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan drie auto’s heeft ingehaald terwijl er geen ruimte was voor deze inhaalmanoeuvre en er sprake was van een dubbele doorgetrokken streep op de weg. Door deze gedraging van de verdachte heeft de hem tegemoetkomende [auto 1] , met [naam bestuurder] als bestuurder en [naam passagier] als passagier, zich genoodzaakt gezien om uit te wijken. De [auto 1] is daarna in botsing gekomen met een [auto 2] met daarin [naam inzittende 1] , [naam inzittende 2] , [naam inzittende 3] en [naam inzittende 4] . Zij hebben daardoor schade geleden en letsel opgelopen. Vervolgens is de [auto 1] frontaal op de [auto 3] , bestuurd door [naam bestuurder 2] , gereden; ook [naam bestuurder 2] heeft schade geleden en letsel opgelopen. De inzittenden van de [auto 1] zijn door de hulpdiensten uit de auto gehaald en naar het ziekenhuis gebracht, waarbij de brandweer zelfs het dak van de [auto 1] heeft moeten verwijderen om [naam bestuurder] – die in de auto geklemd zat – uit zijn benarde situatie te helpen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake is van de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid. De verdachte heeft door dit rijgedrag een extreem gevaarlijke situatie in het leven geroepen, die [naam bestuurder] met zwaar lichamelijk letsel heeft moeten bekopen en waardoor bij [naam passagier] tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Met dergelijk weggedrag heeft de verdachte naar het oordeel van het hof onverantwoorde risico’s genomen, daarmee geen enkel respect getoond voor de belangen van andere verkeersdeelnemers en daarmee laten zien onvoldoende inzicht te hebben in de op hem rustende verantwoordelijkheden als automobilist. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte heeft zich na het verkeersongeluk niet bekommerd om de slachtoffers en heeft getracht om onder zijn verantwoordelijkheid voor het ongeluk uit te komen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2024, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. In dat kader heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij momenteel via een uitzendbureau als machine-operator werkzaam is bij [bedrijf] en uitzicht heeft op een vast dienstverband, dat hij een relatie heeft, dat hij bij zijn ouders woonachtig is en bijdraagt aan de vaste lasten en hij als enig thuiswonend kind een belangrijke rol heeft binnen het gezin, in het bijzonder gelet op de lichamelijke problemen van zijn ouders.
Gelet op de gewijzigde proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep -de verdachte neemt nu verantwoordelijkheid voor het ongeluk-, alsmede de positieve persoonlijke omstandigheden in het leven van de verdachte, ziet het hof, anders dan de rechtbank, aanleiding aan de verdachte geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. Het hof acht het op dit moment niet wenselijk de actuele positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte te doorkruisen met de oplegging van een gevangenisstraf.
Alles afwegende acht het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1 en 2 een taakstraf voor de duur van 216 uren, subsidiair 108 dagen hechtenis, passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het hof zal een ontzegging om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar opleggen, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke bijkomende straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 3 is het hof op de voet van artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht gehouden om per overtreding een aparte straf op te leggen. Er is sprake van vier overtredingen, namelijk ten aanzien van de vier inzittenden van de [auto 2] . Het hof acht het passend om per overtreding een taakstraf voor de duur van 6 uren, subsidiair 3 dagen hechtenis, op te leggen, welke in verband met de leesbaarheid tezamen zullen worden vermeld in het dictum. Derhalve zal het hof een taakstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis, opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 5a, 6, 7, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder 1 en 3 en de opgelegde sancties en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het bewezenverklaarde onder 1 en 3 strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Ten aanzien van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
216 (tweehonderdzestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
108 (honderdacht) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte per overtreding tot een taakstraf voor de duur van
6 (zes) uren,
indien niet naar behoren verricht te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis), te weten totaal tot een
taakstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 25 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.