In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdachte is veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdachte, geboren in 2002, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder roekeloos rijgedrag dat heeft geleid tot lichamelijk letsel bij andere verkeersdeelnemers. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 3 jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 3 jaar. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de opgelegde gevangenisstraf niet te handhaven, maar in plaats daarvan een taakstraf van 216 uren op te leggen, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld tot een taakstraf van 24 uren voor de overtredingen die verband houden met de inzittenden van een ander voertuig. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.