ECLI:NL:GHSHE:2025:82

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.343.016_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor de medische behandeling van haar drie minderjarige kinderen werd afgewezen. De kinderen, geboren in 2015, 2018 en 2020, hebben hun hoofdverblijf bij de moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om toestemming voor hulpverleningstrajecten voor de kinderen, maar het hof oordeelt dat zij geen belang meer heeft bij dit verzoek, omdat de beschikking tot ondertoezichtstelling van de kinderen door de kinderrechter is bekrachtigd. Hierdoor is de toestemming van de vader of vervangende toestemming van de rechter niet meer nodig voor de hulpverlening. Het hof verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 januari 2025
Zaaknummer: 200.343.016/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/327011 / FA RK 24-376
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M.E. van den Heuvel,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat voorheen: mr. M. Strijks, thans zonder procesvertegenwoordiging.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de vervangende toestemming voor de medische behandeling van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015 (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018 (hierna: [minderjarige 2] );
  • [minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020;
hierna samen ook te noemen: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juni 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat aan de moeder, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming wordt verleend om ten aanzien van [minderjarige 1] de benodigde hulpverlening zoals geadviseerd door [instantie] voort te zetten / in gang te zetten en ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een screening te laten plaatsvinden bij [instantie] teneinde in kaart te kunnen brengen of er sprake is van klachtgedrag, waaruit dit voortkomt en of ten aanzien van hen ook behandeling geïndiceerd is, waarbij de vervangende toestemming alsdan voorts ziet op het opstarten van eventuele benodigde hulpverlening/behandeling, althans een zodanige regeling als het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Tijdens deze mondelinge behandeling is gelijktijdig ook de zaak in hoger beroep met zaaknummer: 200.346.936/01 (betreffende de ondertoezichtstelling van de kinderen) behandeld.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
-[vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI (via een digitale verbinding).
2.3.1.
De vader is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 april 2024;
- het procesdossier eerste aanleg met producties;
- V6-formulier van de advocaat van de moeder met als bijlagen ontbrekende producties 3, 4 en 9 van het procesdossier eerste aanleg;
- V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 november 2024;
- V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 28 november 2024.

3.De feiten en de omvang van het geschil

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. De vader heeft de kinderen erkend en de vader en de moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om medische behandeling van de kinderen althans vervangende toestemming om de handelingen te verrichten die nodig zijn om de kinderen te laten starten met een hulpverleningstraject bij [instantie] , afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 17 juli 2024 (C/03/331053 / JE RK 24-814) heeft de kinderrechter [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar. Van deze beschikking is de moeder eveneens in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.346.936/01). Het hof doet in dat hoger beroep eveneens vandaag (separaat) uitspraak.

4.De motivering van de beslissing

4.1.
Het hof oordeelt als volgt. Volgens de moeder heeft zij alleen belang bij dit hoger beroep wanneer het hof de beschikking van de kinderrechter tot ondertoezichtstelling van de kinderen vernietigt. In zoverre is onderhavig hoger beroep min of meer voorwaardelijk.
De GI heeft in het kader van de ondertoezichtstelling inmiddels een hulpverleningstraject bij [instantie] in gang gezet. Zodra de gemeente toestemming heeft gegeven voor de financiering zal de hulpverlening daadwerkelijk worden opgestart. Toestemming van de vader (dan wel vervangende toestemming van de rechter) is dan niet meer nodig.
De hulpverlening vervalt echter ingeval het hof de beschikking waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld (hoger beroep in de zaak 200.346.936/01) vernietigt. In dat geval is de toestemming van de vader (en bij gebreke daarvan de vervangende toestemming van de rechter) voor het hulpverleningstraject wel nodig. Om die reden handhaaft de moeder haar hoger beroep.
4.2.
Nu het hof in de zaak 200.346.936/01 vandaag bij separate beslissing de beschikking van de kinderrechter tot ondertoezichtstelling van de kinderen zal bekrachtigen, is duidelijk dat de moeder geen belang meer heeft bij haar verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 mei 2024. Derhalve komt het hof aan een inhoudelijke beoordeling van dit hoger beroep niet toe. Het hof zal de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

5.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 mei 2024, met zaaknummer C/03/327011 / FA RK 24-376.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.