ECLI:NL:GHSHE:2025:793

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
20-001170-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1974, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen en een vrijheidsbeperkende maatregel van twee jaar, inhoudende een contactverbod met twee benadeelden. De politierechter had bepaald dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar was. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsvrouw van de verdachte zich refereerde aan het oordeel van het hof, maar ook een straftoemetingsverweer heeft gevoerd. Het hof heeft de bewijsmiddelen van de politierechter verbeterd en de strafmotivering aangevuld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreigingen tegen het leven gericht, wat een inbreuk op de psychische integriteit van de aangevers met zich meebracht. Het hof heeft de opgelegde straf van 60 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest bevestigd, evenals het contactverbod, maar met inachtneming van de tijd die de verdachte al onderworpen was aan de vrijheidsbeperkende maatregel. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001170-24
Uitspraak : 4 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 april 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-070205-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [verblijfplaats] - [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van tweemaal ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede een vrijheidsbeperkende maatregel voor een periode van twee jaren, inhoudende een contactverbod ten aanzien van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] waarbij is bepaald dat ten hoogste veertien dagen hechtenis – tot een maximum van in totaal 6 maanden hechtenis – zal worden toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel is voldaan. In uitzondering op dit contactverbod, is het de verdachte toegestaan om via hulpverleners contact te hebben met bovengenoemde [benadeelde 2] over de omgang met de dochter van verdachte, [benadeelde 3] . De politierechter heeft bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, waarbij tevens het contactverbod wordt bevestigd.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsvrouw van de verdachte een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met uitzondering van de gronden waarop het berust, in zoverre dat het hof de bewijsmiddelen zal verbeteren door de bewijsmiddelen van de politierechter te vervangen en de strafmotivering zal aanvullen.
Verbetering van de bewijsmiddelen
Het hof vervangt de bewijsmiddelen van de politierechter (in het vonnis weergegeven onder “2. Opgave bewijsmiddelen”) door de volgende bewijsmiddelen:
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting van het hof, d.d. 21 januari 2025, een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de tenlastegelegde feiten – op de wijze zoals in de bewezenverklaring staat vermeld – en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, kan in hoger beroep worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, op ambtsbelofte opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , agent van politie, registratienummer PL2000-2024044737, gesloten 29 februari 2024, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie, met daarin gerelateerde bijlagen met paginanummers 1 tot en met 138.
Feit 1:
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 februari 2024 (pg. 56-57), inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde 1] ;
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten de berichten zoals weergegeven op pagina’s 63, 68 en 70;
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 januari 2025.
Feit 2:
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 februari 2024 (pg. 7-9), inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde 2] ;
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2024 (pg. 99-100), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] ;
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 januari 2025.
Aanvulling op de bewijsmotivering
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft in onderliggende zaak een gevangenisstraf van 60 dagen opgelegd, terwijl de verdachte volgens de raadsvrouw op dat moment al gedetineerd was in het kader van een in een andere zaak opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel). Op het moment van de uitspraak van de politierechter was de oplegging van de ISD-maatregel al onherroepelijk, gezien het feit dat de verdachte zijn hoger beroep daartegen had ingetrokken. Bovendien acht de raadsvrouw het onbegrijpelijk dat de politierechter 60 dagen gevangenisstraf heeft opgelegd, in plaats van 58 dagen gevangenisstraf, te weten de tijd die hij ten tijde van de uitspraak in voorarrest had doorgebracht.
Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat het contactverbod ten aanzien van [benadeelde 2] niet langer hoeft voort te duren omdat er reeds contact is tussen de verdachte en de aangever en dit goed verloopt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreigingen tegen het leven gericht. Door het uiten daarvan heeft verdachte inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van de aangevers.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal overgelegde detentieoverzicht van de verdachte d.d. 20 januari 2025. Uit dit detentieoverzicht leidt het hof af dat de verdachte ten tijde van de uitspraak van de politierechter niet vastzat voor de ISD-maatregel die in een andere zaak aan de verdachte is opgelegd. Het hof stelt voorts vast dat volgens het detentieoverzicht de verdachte in de onderhavige strafzaak in totaal 60 dagen voorarrest heeft ondergaan, zijnde deze periode gelijk aan de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf. De ISD-maatregel is eerst daarna ingegaan, te weten op 27 april 2024. Het verweer dat de door de politierechter opgelegde straf het in deze zaak ondergane voorarrest overstijgt, mist feitelijke grondslag en wordt dan ook verworpen.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 november 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit naar voren komt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. In deze zaak is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, nu er ook nog andere zaken openstaan.
Het hof heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij momenteel in het kader van de ISD-maatregel gedetineerd is in PI [verblijfplaats] en wacht op een plaatsing in de verslavingskliniek van [organisatie] te [gemeente] . Hij zal in de verslavingskliniek worden behandeld voor zijn alcohol- en middelenproblematiek maar zou inmiddels in detentie al gestopt zijn met het nemen van tranquillizers en het drinken van alcohol.
Het betreft in deze zaak twee ernstige feiten die naar oordeel van het hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Het hof acht toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de raadsvrouw bepleit dan ook niet aan de orde, mede gelet op hetgeen hierboven is overwogen over de startdatum van de ISD-maatregel. Het hof verenigt zich met de opgelegde straf door de politierechter, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zestig dagen, met aftrek van voorarrest. Dat betekent dat de verdachte geen verdere vrijheidsbeneming in deze strafzaak hoeft te ondergaan.
Het hof houdt tevens de door de politierechter opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in stand, inhoudende een contactverbod voor [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , maar beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit arrest onderworpen is geweest aan de door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht. Het hof merkt daarbij op dat de politierechter in de formulering van het contactverbod rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van contact – via hulpverleners – met mw. [benadeelde 2] over de omgang met verdachtes dochter. Deze uitzondering op het contactverbod blijft ook in stand.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene;
beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit arrest onderworpen is geweest aan de door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. Vogelvang, griffier,
en op 4 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.