ECLI:NL:GHSHE:2025:79

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.341.003_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling onder regie van de GI

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen en de omgangsregeling. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en de omgangsregeling werd gewijzigd. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De ouders zijn sinds hun huwelijk in 2011 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Na hun echtscheiding in 2018 is er een zorgregeling overeengekomen, maar door de psychische problemen van de vader en de onduidelijkheid in de opvoeding is de situatie verslechterd. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de kinderen, met name over [minderjarige 1], zijn toegenomen. De GI heeft een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] aangevraagd, omdat de ouders niet in staat zijn om de zorgen te dragen. Het hof concludeert dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Daarom is het beëindigen van het gezamenlijk gezag gerechtvaardigd en blijft de regie over de omgangsregeling bij de GI. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 januari 2025
Zaaknummer : 200.341.003/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/395711 / FA RK 23-3251
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A. Knopper,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] .
hierna samen te noemen: de kinderen.
Het hof merkt ten aanzien van het verzoek over het gezag als informant en ten aanzien van het verzoek over de omgangsregeling als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 mei 2024, heeft de vader – na verduidelijking tijdens de mondelinge behandeling – verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de inleidende verzoeken van de moeder af te wijzen, dan wel dat een omgangsregeling door het hof wordt vastgesteld zoals het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 juli 2024, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Knopper;
-de moeder, bijgestaan door mr. Van Wijk;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 januari 2024;
- het V6-formulier met bijlagen d.d. 3 december 2024 namens de moeder.

3.De feiten

3.1.
Voor het huwelijk van partijen is [minderjarige 1] geboren. De vader heeft [minderjarige 1] erkend.
3.2.
De ouders zijn op 30 september 2011 gehuwd. Door het huwelijk van partijen werd de vader van rechtswege (mede) belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige 2] geboren. De ouders waren van rechtswege gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2018 is tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 8 november 2018 ingeschreven in de register van de burgerlijke stand.
3.4.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.5.
In het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte ouderschapsplan zijn de ouders een zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen de ene week van maandagavond tot en met woensdag voor school bij de man verblijven en in de andere week van maandagavond tot en met woensdag voor school alsmede op zaterdag en zondag.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna verlengd, laatstelijk tot 3 juli 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt;
  • de omgangsregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan dat is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2018 gewijzigd als volgt: de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vindt plaats onder regie van de GI, waarbij er in ieder geval één keer per twee weken twee uur begeleide omgang plaatsvindt.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Op dit moment is het niet noodzakelijk om het gezag van de vader te beëindigen. De vader heeft hulpverlening ingeschakeld en diagnostiek aangevraagd bij [instantie 1] te [plaats] om mogelijk acute psychische problematiek in de toekomst uit te sluiten. In dat kader zijn er gesprekken geweest en is de behandeling afgesloten. Hij heeft meegewerkt aan een psychodiagnostisch onderzoek van [instantie 2] waarbij de mogelijkheden en belemmeringen met betrekking tot werken in kaart zijn gebracht. Uit dat onderzoek blijkt dat er bij de vader sprake is van een verhoogde psychische draaglast en dat er rekening dient te worden gehouden met een kwetsbare psychische balans. Daarnaast wordt gezien dat de vader vaker sombere gevoelens heeft en zich sneller eenzaam voelt. De vader staat inmiddels op een andere manier in het leven. Er is bij hem geen sprake meer van een onstabiele psychische toestand. Hij is in staat om op een goede manier met de moeder te overleggen en om samen gezagsbeslissingen te nemen.
De periode waarin dat niet lukte betrof een beperkte periode waarin de vader moeite had om zijn leven op een verantwoorde en veilige manier in te kleden. De vader doet er alles aan om op dit moment weer een stabiele factor in het leven van de kinderen te zijn. Er is bij de vader geen sprake meer van verslavingsproblematiek. De vader heeft zich in november 2022 vrijwillig aangemeld bij [instantie 3] en is vanaf die periode abstinent gebleven. De vader staat onder begeleiding van de heer [betrokkene] , die hem in alle praktische zaken ondersteunt en begeleidt. De heer [betrokkene] ziet veranderingen op alle mogelijke vlakken in het leven van de vader. Zo is zijn woning gerenoveerd.
Ten onrechte heeft de rechtbank ook het verzoek van de vrouw toegewezen tot wijziging van de omgangsregeling. De ontwikkelingen aan de zijde van de vader hebben er in geresulteerd dat het contact met de kinderen inmiddels structureel van aard en uitgebreid is. Op zaterdagen is de regeling uitgebreid van twee uur naar contact tussen 10.00 en 17.00 uur waarbij begeleiding van [betrokkene] alleen plaatsvindt aan het begin en het einde van het contact. Tussendoor neemt de begeleidster alleen telefonisch contact op met de vader. De vader wenst dat de regeling uit het ouderschapsplan in stand blijft en als uitgangspunt heeft te gelden. [minderjarige 1] verblijft de afgelopen weken veel bij de vader, doordeweeks is hij overdag bij de vader als hij een dagbesteding heeft. In het weekend slaapt [minderjarige 1] ook bij de vader.
5.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Het gaat vanaf in ieder geval 2021 niet goed met de vader. Er is geen stabiele basis. De vader heeft bij veel gelegenheden laten zien dat hij kampt met psychische problematiek. Het psychodiagnostisch onderzoek van [instantie 2] bevestigt dat er bij de vader sprake is van een kwetsbare psychische balans. Hoewel de moeder dit betreurt, is het een feit dat zij ten aanzien van de kinderen voortvarend beslissingen moet kunnen nemen indien er gehandeld dient te worden. De vader is voor de moeder niet bereikbaar. De moeder betwist en herkent de stelling van de vader niet dat hij nu op een andere manier in het leven staat en dat de ouders in staat zijn samen het gezag uit te oefenen. De in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling is al sinds 2021 niet meer van toepassing. Vanaf die periode zijn er meldingen gedaan door onder andere school en de politie bij Veilig Thuis. Vanaf maart 2023 is de zorgregeling volledig gestopt. Pas recent is weer begonnen met een opbouw van de zorgregeling.
[minderjarige 1] woont inmiddels bijna volledig bij de vader terwijl er veel zorgen over [minderjarige 1] zijn. Hij gaat al lange tijd niet naar school, hangt veel op straat, blowt de hele dag door, is al meerdere keren in aanraking gekomen met de politie en gebruikt alcohol. De GI is aan het inzetten op een uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] . De moeder heeft [minderjarige 1] niet meer in de hand, hij accepteert het gezag van de moeder niet. Als de moeder hem tegenspreekt gaat hij naar de vader. De vader staat dat toe en stuurt [minderjarige 1] , tegen de afspraken in, niet terug naar de moeder. De vader staat ook niet achter de huidige school van [minderjarige 1] . Hij vindt dat [minderjarige 1] naar regulier onderwijs moet in plaats van naar speciaal onderwijs. De vader biedt [minderjarige 1] niet de duidelijkheid en structuur die hij nodig heeft. De vader laat [minderjarige 1] alles zelf bepalen maar de ouders dienen één lijn te trekken in de opvoeding.
[minderjarige 2] gaat haast niet meer naar de vader omdat zij zich daar niet prettig voelt vanwege het feit dat [minderjarige 1] daar vaak met al zijn vrienden is. Zij heeft ook last van de situatie. De moeder gunt de kinderen hun vader, maar de vader moet een stabiele factor zijn en er moet onbelast contact tussen de vader en de kinderen kunnen plaatsvinden. Gezien de persoonlijke problematiek van de vader is hij niet in staat om de regeling uit het ouderschapsplan of de regeling zoals partijen die naderhand onderling hebben afgesproken uit te voeren. Vooralsnog stelt de moeder dat de regie voor de omgangsregeling bij de GI moet liggen.
5.3.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Er is veel aan de hand. De GI wil een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] verzoeken omdat de zorgen over hem alleen maar toenemen en het de ouders niet lukt om de zorgen te dragen. Met een machtiging tot uithuisplaatsing wil de GI een crisisopname voorkomen. De vader stemt er niet mee in dat [minderjarige 1] naar speciaal onderwijs moet terwijl hij is uitgevallen op de huidige school omdat zij hem niet één op één onderwijs kunnen bieden. De GI heeft daarom meteen dagbesteding geregeld. [minderjarige 1] gaat naar een zorgboerderij, maar de GI vraagt zich af hoelang dit goed zal blijven gaan. De eerste scheuren zijn er al. De omgangsregeling wordt niet nageleefd. Er zit geen structuur in. Het is de moeder die ervoor zorgt dat [minderjarige 1] naar zijn dagbesteding gaat. [minderjarige 1] wordt door de vader vaak laat thuisgebracht bij de moeder, vaak pas om 23:30 uur terwijl hij de volgende ochtend vroeg naar dagbesteding moet. De vader heeft een stappenplan gekregen over wat hij moet doen als [minderjarige 1] bij hem aan de deur staat op een moment dat er geen omgang is. Daar zijn al vele mails over gestuurd maar de vader houdt zich daar niet aan. [minderjarige 1] is vaak lange periodes alleen thuis bij de vader; er is dan in het geheel geen toezicht op hem. Ook is er geen zicht op het middelengebruik van [minderjarige 1] .
Er is voor het hele gezin een persoonlijke begeleider. De vader wordt door de GI meegenomen in de correspondentie over [minderjarige 1] en de afspraken die rondom hem gemaakt worden. [minderjarige 2] krijgt sinds kort speltherapie omdat zij last heeft van de situatie. Ze gaat niet meer graag naar de vader omdat [minderjarige 1] daar vaak met zijn vrienden is. Het lukt de vader dan niet om zijn aandacht te verdelen over beide kinderen. Zijn aandacht gaat dan helemaal naar [minderjarige 1] en hij vergeet dat ook [minderjarige 2] zijn aandacht nodig heeft. Het is de vraag hoelang de moeder deze situatie nog gaat volhouden. De ouders zijn thans zeker niet op een punt waarop zij ouderbemiddeling kunnen starten. De zorgen over de kinderen staan op dit moment op de eerste plaats.
5.4.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Er is een situatie ontstaan waarbij de vader het gezag van de moeder ondermijnt, al dan niet met goede intenties. Het blijkt dat de houding en de acties van de vader de zorgelijke situatie hebben verergert. Er wordt niet met de moeder en GI samengewerkt. De vader zegt dat hij overlegt, maar de moeder zegt dat dit niet gebeurt. Ook de GI verklaart dat de vader afspraken niet nakomt. Duidelijk is dat er in ieder geval voor [minderjarige 1] een strakke richting moet komen met duidelijke afspraken voor iedereen. De raad adviseert het eenhoofdig gezag van de moeder in stand te laten. Op die manier kunnen er strakke lijnen uitgezet worden, ook al betekent dat wellicht een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] . De raad constateert dat de moeder inziet wat het effect van haar handelen is. Van de vader ziet de raad dat niet. Er zijn grote zorgen over [minderjarige 1] . Het gaat met hem een richting op die beide ouders niet wensen. Voor de omgangsregeling is het belangrijk dat de GI de regie houdt en deze rol nog meer pakt.
5.5.
Het hof overweegt het volgende.
5.5.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
5.5.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Lid 2 verklaart het eerste en derde lid van artikel 1:251a van overeenkomstige toepassing, ingevolge waarvan de rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag.
5.5.4.
Het hof heeft anders dan een afsprakenoverzicht niets gezien van de hulpverlening die de vader stelt te hebben gehad en inmiddels te hebben afgesloten in verband met zijn psychische problematiek. De vader heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij onder behandeling is geweest, wat voor hulp hij heeft gehad en hoe het op dit moment is gesteld met zijn psychische welzijn. Het rapport van [instantie 2] betreft een individueel psychodiagnostisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden om de mogelijkheden en belemmeringen van de vader richting werk in kaart te brengen. Hieruit valt niet op te maken hoe de vader anderszins psychisch functioneert. De brief die de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgedragen van de heer [betrokkene] doet hier niets aan af. De heer [betrokkene] is bij de vader betrokken voor praktische ondersteuning in de thuissituatie en hij heeft geen zicht op het functioneren van de vader ten aanzien van de opvoeding en verzorging en de kinderen en in dat verband te nemen gezagsbeslissingen.
5.5.5.
Er is sprake van een situatie waarbij de zorgen over [minderjarige 1] steeds verder toenemen. [minderjarige 1] gebruikt alcohol en verdovende middelen, hij gaat al lange tijd niet naar school, hij is meerdere keren in aanraking gekomen met de politie, hij zwerft veel op straat en onttrekt zich aan het gezag van de ouders. De GI gaat een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] verzoeken omdat de ouders niet in staat zijn om het tij te keren. [minderjarige 2] heeft veel last van de situatie en krijgt sinds kort speltherapie. Het hof is het met de raad eens dat er strakke regie nodig is voor de kinderen en dat de ouders daar samen niet toe in staat zijn. Het lukt de ouders niet om met elkaar in contact te treden over de kinderen, samen afspraken te maken en deze consistent uit te voeren. De moeder kan de vader thans niet bereiken in acute situaties omdat de vader op dit moment geen telefoon heeft. De ouders kunnen niet op structurele basis en in het belang van de kinderen beslissingen te nemen en één lijn trekken in de aanpak van de zorgen omtrent [minderjarige 1] . De vader wil [minderjarige 1] op zijn manier ondersteunen, maar gezien wordt dat hij [minderjarige 1] niet begrenst en daarmee het gezag van de moeder ondermijnt. De moeder accepteert hulp van de GI maar de vader werkt niet mee aan de door de GI gemaakte afspraken. Daarbij lijkt de vader slechts oog te hebben voor [minderjarige 1] , wat ertoe heeft geleid dat [minderjarige 2] op dit moment haast niet meer bij de vader komt.
5.5.6.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem of verloren raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, zodat het beëindigen van het gezamenlijk gezag gerechtvaardigd is. De zorgen over de psychische gesteldheid van de vader zijn niet afgenomen en gezien wordt dat zijn handelen niet bevorderlijk is voor de zorgelijke situatie tussen de ouders, alsook niet voor de zorgelijke de situatie rondom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het hof ziet niet dat in de houding en de acties van de vader op korte termijn verandering zal gaan komen. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat het gezag door de moeder alleen wordt uitgeoefend. De grief van de vader faalt en het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.5.7.
Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling overweegt het hof als volgt. Daargelaten het feit dat de vader niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de omgangsregeling als overeengekomen in het ouderschapsplan op dit moment praktisch haalbaar zou zijn, is het alleen al gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden dringend noodzakelijk voor de kinderen dat de GI de regie houdt op de omgangsregeling. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
5.6.
Op grond van het vorenstaande beslist het hof als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 februari 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.