ECLI:NL:GHSHE:2025:788

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
20-000968-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verkeersdelicten en Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1998, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en het niet meewerken aan een bloedonderzoek. Daarnaast was hij veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. De politierechter had ook een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 12 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, met uitzondering van de straf. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 bevestigd, waarbij het hof heeft overwogen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend en de raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft de strafmaat aangepast en een taakstraf van 120 uren opgelegd, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 3 maanden. Het hof heeft de inbeslaggenomen verdovende middelen onttrokken aan het verkeer, gezien het gevaar voor de volksgezondheid en de maatschappelijke overlast die het bezit van dergelijke middelen met zich meebrengt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000968-24
Uitspraak : 18 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 maart 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-288512-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van
  • ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1),
  • ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2) en
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 3),
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de politierechter voor het bewezenverklaarde feit 1 en 2 een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 1 jaar. Tenslotte heeft de politierechter de inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte ter zake van feit 1 een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren zal worden opgelegd en ter zake van feit 2 een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 september 2021 te ’s-Hertogenbosch, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [locatie] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
2.
hij op of omstreeks 10 september 2021 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
3.
hij op of omstreeks 10 september 2021 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19,99 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 3,84 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 10 september 2021 te ’s-Hertogenbosch, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [locatie] , als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.
2.
hij op 10 september 2021 te ’s-Hertogenbosch, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
3.
hij op 10 september 2021 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, basisteam ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2021200837, gesloten d.d. 2 oktober 2021, op ambtseed gemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 59). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Feit 1:
1.
Een proces-verbaal artikel 9 Wegenverkeerswet 1994, d.d. 10 september 2021 (pg. 13-14), met als bijlage een uitdraai uit BVI-IB (pg. 15-17), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Datum en tijd feit : vrijdag 10 september 2021 om 00:24 uur
Locatie : op de openbare weg, de [locatie] ,
‘s -Hertogenbosch
Op vrijdag 10 september 2021 om 00:24 uur zagen wij dat de hierna genoemde persoon
als bestuurder van een motorrijtuig reed op genoemde weg/locatie.
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 1998
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Rijbewijscategorie
Voor het besturen van bovenstaand motorrijtuig is een rijbewijs vereist van de categorie:
B.
Ongeldig verklaard rijbewijs(Artikel 9, lid 2 Wegenverkeerswet 1994)
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of
meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur
ongeldig is verklaard.
Bijlage:
Uitdraai uit BVI-IB, datum: 10-9-2021
Identiteit: [verdachte]
Geboren [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
Rijbewijsnummer: [rijbewijsnummer]
Categorie B, periode vanaf 19-03-2019, Ongeldigheid
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 september 2021 (pg. 40-46), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
“Ik had gewoon een boete voor rijden zonder rijbewijs moeten krijgen. Ik heb geen rijbewijs.”
3.
Een overig geschrift, te weten een brief van [verbalisant 2] , politie-eenheid Oost-Brabant gericht aan het CBR, d.d. 7 maart 2019, voor zover inhoudende:
Dhr. [verdachte] werd op 2 maart 2019 aangetroffen als bestuurder van een personenauto. Bij controle bleek zijn rijbewijs te zijn geschorst en nooit te zijn ingeleverd. Het rijbewijs is door mij ingenomen en dhr. [verdachte] is verbaliseerd.
4.
Een overig geschrift, te weten het besluit bezwaarschriftprocedure ongeldig verklaren rijbewijs vanwege niet verschijnen onderzoek, (het hof begrijpt in samenhang met de brief van het CBR aan de verdachte:) d.d. 17 mei 2019, voor zover inhoudende:
Dhr. [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1998, heeft op 17 april 2019 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van het CBR van 12 maart 2019.
Wij hebben besloten het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren. Het besluit van 12 maart 2019 wordt dus in stand gelaten.
5.
Een overig geschrift, te weten een brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen gericht aan de verdachte, d.d. 1 juli 2021, voor zover inhoudende een mededeling over de rijgeschiktheid:
Geachte heer [verdachte] ,
U heeft zich aangemeld voor een onderzoek naar uw drugsgebruik. Helaas heeft u de factuur voor de uitvoeringskosten van het onderzoek niet op tijd betaald. In deze brief leest u wat dit voor u betekent. Ook leggen we uit wat u kunt doen om weer een rijbewijs te krijgen.
Uw rijbewijs blijft ongeldig
Uw rijbewijs blijft ongeldig omdat u de factuur voor uitvoeringskosten niet op tijd heeft betaald.
Wilt u uw rijbewijs toch weer terug? Dan kunt u binnen drie jaar na het bewijs, waarin uw rijbewijs ongeldig is verklaard, alsnog een onderzoek laten doen.
Bewijsvoering van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting van het hof van 4 februari 2025 ter zake van het bewezenverklaarde feit 2 en 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, zal voor deze feiten worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, basisteam ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2021200837, gesloten d.d. 2 oktober 2021, op ambtseed gemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 59). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Feit 2:
  • Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 10 september 2021 (pg. 6-9), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
  • De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 4 februari 2024.
Feit 3:
  • Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2021 (pg. 25-29), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 4] .
  • Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2021 (pg. 30-31), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
  • Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 22 september 2021, nummer 2021.09.22.098 (aanvraag 001), opgemaakt door de NFI-deskundige [deskundige 1] (pg. 32), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur.
  • Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 22 september 2021, nummer 2021.09.22.098 (aanvraag 002), opgemaakt door de NFI-deskundige [deskundige 1] (pg. 33), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur.
  • Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 22 september 2021, nummer 2021.09.22.098 (aanvraag 003), opgemaakt door de NFI-deskundige [deskundige 1] (pg. 34), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur.
  • Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 22 september 2021, nummer 2021.09.22.098 (aanvraag 004), opgemaakt door de NFI-deskundige [deskundige 1] (pg. 35), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur.
  • De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 4 februari 2024.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep feit 2 en 3 bekend. De verdachte heeft ten aanzien van feit 1 op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van de aanhouding wist dat er iets mis was met het rijbewijs maar dat hij niet met zekerheid wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van feit 1 stelt het hof voorop dat, om tot een bewezenverklaring te komen, uit de bewijsvoering moet blijken:
dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, dat het desbetreffende besluit aan hem bekend is gemaakt en dat dit besluit van kracht was doordat zes dagen zijn verlopen na die bekendmaking;
dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort dat hij bestuurde;
dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat het besluit tot ongeldigverklaring aan de verdachte is bekend gemaakt en op 10 september 2021 van kracht was. Ook heeft de verdachte erkend dat hij niet over een rijbewijs beschikte.
Het hof kan evenwel niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte op 10 september 2021 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Uit de omstandigheden dat het rijbewijs van de verdachte was ingenomen, de verdachte bezwaar heeft gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en de verdachte zich zelf heeft aangemeld voor een onderzoek naar zijn drugsgebruik bij het CBR, leidt het hof af dat de verdachte op het moment dat hij het motorrijtuig bestuurde redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij op 10 september 2021 heeft gereden met een ongeldig verklaard rijbewijs en dat hij heeft geweigerd mee te werken aan het bevolen bloedonderzoek terwijl hij daartoe verplicht was. Tevens is bewezenverklaard dat de verdachte ten tijde van de aanhouding een hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Door te rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs heeft de verdachte laten zien zich weinig aan te trekken van de jegens hem met het oog op de verkeersveiligheid genomen beslissing door het bevoegde gezag. Door bovendien te weigeren mee te werken aan het bevolen bloedonderzoek, heeft de verdachte verhinderd dat kon worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate, hij onder invloed van drugs verkeerde. De verplichting om aan dergelijke bevelen gevolg te geven bestaat mede ter bevordering van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht wanneer er onder invloed van alcohol of drugs aan het verkeer wordt deelgenomen.
Voorts geldt ten aanzien van de harddrugs die de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad dat het gebruik risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Het is bovendien algemeen bekend dat het bezit van drugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit leiden. Dit levert onrust, hinder en schade aan de maatschappij op.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 november 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit naar voren komt dat de verdachte eerder meerdere malen onherroepelijk voor overtreding van de Opiumwet en de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat het inmiddels beter gaat en hij sinds kort onder behandeling is bij de psycholoog voor onder andere zijn PTSS-klachten. Tevens heeft hij nu intensieve begeleiding via [organisatie] en staat hij onder bewind.
Alles afwegende acht het hof, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van feit 1 en feit 2 voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Beslag
De politierechter heeft de onttrekking aan het verkeer bevolen van de inbeslaggenomen harddrugs:
1 zakjes verdovende middelen – kleine zakjes harde witte brokjes (omschrijving: PL2100-2021200809-G1844778);
7 stuks verdovende middelen – hashish (omschrijving: PL2100-2021200809-G1844779);
6 stuks verdovende middelen – grote zakjes witte poeder (omschrijving:
PL2100-2021200809-G1844777);
29 stuks verdovende middelen – harde witte brokjes (omschrijving: PL2100-2021200809-G1844776).
Het hof zal de bovenstaande verdovende middelen onttrekken aan het verkeer, nu dit voorwerpen betreffen met betrekking tot welke het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Op grond hiervan zal het hof deze verdovende middelen onttrekken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 zakjes verdovende middelen – kleine zakjes harde witte brokjes (omschrijving: PL2100-2021200809-G1844778);
7 stuks verdovende middelen – hashish (omschrijving: PL2100-2021200809-
G1844779);
6 stuks verdovende middelen – grote zakjes witte poeder (omschrijving:
PL2100-2021200809-G1844777);
29 stuks verdovende middelen – harde witte brokjes (omschrijving: PL2100-2021200809-G1844776).
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. dr. M.M. Koevoets en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. Vogelvang, griffier,
en op 18 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.C. Bosch voornoemd is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.