Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellant] , bijgestaan door mr. Ter Horst;
- de heren [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] namens de Belastingdienst en
- de curator.
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 4 februari 2025 waarbij het faillissementsverzoek van de Belastingdienst is behandeld;
- de e-mail van 28 februari 2025 namens mr. Schipper met productie 9 en 10;
- de brief van de curator van 7 maart 2025 met bijlagen, waaronder het openbaar faillissementsverslag van 4 maart 2025, ingekomen ter griffie op 7 maart 2025;
- de brief van 10 maart 2025 van mr. Ter Horst met producties (nr. 5 t/m 13), ingekomen ter griffie op 10 maart 2025;
- de aanvullende productie 11 van mr. Schipper, ingekomen ter griffie op 11 maart 2025 en
- het salarisverzoek van de curator begroot op € 12.380,29 inclusief btw, ingekomen ter griffie op 13 maart 2025.
3.De beoordeling
De juiste vordering van [bedrijf 2] op [appellant] was niet € 725.001,=, maar slechts € 184.628,=. Hij had namelijk in privé een schuld aan de BV van zijn ouders en niet middels [bedrijf 2] . De vordering van de ouders is tegen finale kwijting afgelost tegen 10%.
Voor het geval het hof anders oordeelt, heeft mr. Ter Horst verklaard dat het geld ten aanzien van de geschatte faillissementskosten op zijn derdenrekening staat.
Dat kan volgens de Belastingdienst worden afgeleid uit de bankafschriften van de bankrekening van [bedrijf 2] bij de [bank] over de periode 1 juli 2024 tot en met 30 december 2024 (productie 10). Daarop is te zien dat [appellant] gelden heeft ontvangen van [bedrijf 2] met als omschrijving “Loon/ lening” en dat er gelden zijn overgemaakt naar [bedrijf 2] met als omschrijving “Lening terug”. Het verschil tussen de ontvangsten door [appellant] en zijn overmakingen is een bedrag van € 89.230,50.
Als hierop het salaris van [appellant] in mindering wordt gebracht dan resteert, afgerond, een bedrag van € 77.000,= dat [appellant] volgens de Belastingdienst dus netto heeft geleend van zijn eigen onderneming in 2024. Er is dan ook nog steeds sprake van pluraliteit, aldus de Belastingdienst.
4.De uitspraak
8 mei 2025, PRO FORMA;