ECLI:NL:GHSHE:2025:748

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
20-000336-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken

Op 20 maart 2025 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch een arrest gewezen in de zaak van een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van doodslag, gevolgd door een strafbaar feit. De zaak betreft een gewelddadige beroving die plaatsvond in de gemeente Weert tussen 7 en 8 juli 2022. De verdachte en een medeverdachte zijn vanuit Polen naar de woning van het slachtoffer gereisd met de intentie om hem te beroven. Tijdens de beroving is het slachtoffer, een 59-jarige man, gewurgd en mishandeld, wat leidde tot zijn overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk hebben gehandeld en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte heeft zich niet gedistantieerd van de gewelddadige handelingen en heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 38.036,37, bestaande uit materiële en immateriële schade. De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000336-24
Uitspraak : 20 maart 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 januari 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-227284-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans verblijvende in P.I. Sittard te Sittard.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest, met integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is ten aanzien aan het onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging –
en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger
beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2022 tot en met 8 juli 2022 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (meermalen) op het hoofd van deze [slachtoffer 1] te slaan en/of toesnoerende en/of samendrukkende kracht en/of stomp botsende krachtinwerking uit te oefenen op de hals van genoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 1] te smoren en/of samendrukkende krachtinwerking op de romp van die [slachtoffer 1] uit te oefenen, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (gekwalificeerde) diefstal van een zaag (Makita) en/of ander gereedschap en/of een laptop (Acer) en/of sleutels en/of USB-sticks en/of een diskstation, in elk geval van enig goed, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2022 tot en met 8 juli 2022 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk, van het leven heeft beroofd, door (meermalen) op het hoofd van deze [slachtoffer 1] te slaan en/of toesnoerende en/of samendrukkende kracht en/of stomp botsende krachtinwerking uit te oefenen op de hals van genoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 1] te smoren en/of samendrukkende krachtinwerking op de romp van die [slachtoffer 1] uit te oefenen;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2022 tot en met 8 juli 2022 in de gemeente Weert, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een zaag (Makita) en/of ander gereedschap en/of een laptop (Acer) en/of sleutels en/of USB-sticks en/of een diskstation, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat (bij) voornoemde [slachtoffer 1]
  • (meermalen) is geslagen onder andere met een (bak)steen, een oplader en/of (een) fles(sen) en/of
  • is bedwelmd/gedrogeerd met chloroform en/of
  • (een) kabel(s) om de nek/hals is gewikkeld en deze kabel(s) (vervolgens) is/zijn aangetrokken en/of
  • is geduwd/getrokken en/of
  • (meermalen) is getrapt/geschopt
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2022 tot en met 8 juli 2022 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op één of meer plaatsen in een woning gelegen aan [adres] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of kleding en/of ander stoffen materiaal, althans met een brandbare stof, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning en/of zich in die woning aanwezige goederen te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 7 juli 2022 tot en met 8 juli 2022 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (meermalen) op het hoofd van deze [slachtoffer 1] te slaan en toesnoerende en/of samendrukkende kracht uit te oefenen op de hals van genoemde [slachtoffer 1] , welke doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een zaag (Makita), ander gereedschap, een laptop (Acer), sleutels, USB-sticks en een diskstation, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Inleiding
Het hof stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk vanuit Polen zijn vertrokken naar de woning van het slachtoffer met de bedoeling en het vooropgezette plan om hem te beroven. Het was uitdrukkelijk de bedoeling dat het slachtoffer thuis aanwezig was. Nadat de verdachten hadden vastgesteld dat het slachtoffer daadwerkelijk thuis was, zijn zij beiden de woning van het slachtoffer binnengegaan. Vervolgens is de voorgenomen beroving geëscaleerd en is het tot een gewelddadige confrontatie gekomen tussen de verdachten en het slachtoffer. Het slachtoffer is enkele dagen later dood aangetroffen in zijn woning, alwaar ook brand was gesticht. Uit het forensisch opsporingsonderzoek blijkt dat op 5 plekken in de woning brand is gesticht. De brand is evenwel nooit tot volle wasdom gekomen. De verdachten zijn uiteindelijk gezamenlijk uit de woning van het slachtoffer vertrokken met medeneming van meerdere spullen die aan het slachtoffer toebehoorden.
Doodsoorzaak
Op grond van de bevindingen van de patholoog en toxicoloog stelt het hof vast dat het slachtoffer is overleden als gevolg van – kort gezegd – verwurging. Uit het onderzoek blijkt ook van veel verwondingen op en aan het hoofd van het slachtoffer. Hoewel die verwondingen niet de dood verklaren, kunnen die (mede) door het bloedverlies mogelijk wel hebben geleid tot bewustzijnsstoornissen. Datzelfde geldt voor het aangetroffen verdovingsmiddel chloroform in onder meer de hersenen van het slachtoffer: het gebruik van chloroform door de verdachten jegens het slachtoffer leidde niet tot de dood, maar kan wel het bewustzijn beïnvloed hebben. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat het slachtoffer om het leven is gekomen als gevolg van brand of rookinhalering, concludeert het hof dat hij reeds overleden was op het moment dat de brand(en) ontstond(en).
Geweldshandelingen
Uit camerabeelden blijkt dat nog geen twee minuten nadat de verdachten de woning van het slachtoffer betraden, een vechtpartij ontstond tussen het slachtoffer en de beide verdachten, die zich van binnen naar buiten verplaatste. Daarbij hield het slachtoffer de verdachte in bedwang, terwijl het slachtoffer door de medeverdachte eerst met een onbekend voorwerp en in tweede instantie met een baksteen meermalen op zijn hoofd werd geslagen. De bevindingen van het team forensische opsporing tonen aan dat ook daarna in de woning veel geweld heeft plaatsgevonden. Dat blijkt onder meer uit de vele bloedsporen op zowel muren en vloer, als op voorwerpen zoals een kettingzaag, mes, schaar, snoeischaar, glazen beeldje, alsmede diverse kapotte voorwerpen zoals datzelfde glazen beeldje dat werd aangetroffen nabij de achterdeur en een bierflesje nabij het slachtoffer.
Daarnaast is het slachtoffer bedwelmd met chloroform. Het DNA van de medeverdachte is aangetroffen op het gripzakje en op de handdoek die nabij de chloroform in de keuken van het slachtoffer zijn aangetroffen. Op deze handdoek is aan de randen ook het DNA van de verdachte aangetroffen. Het geweld eindigde in de slaapkamer van het slachtoffer, waar hij met een telefoonkabel om zijn hals gewikkeld dood werd gevonden.
Kortom, het hof constateert dat het slachtoffer meermalen met diverse voorwerpen op het hoofd is geslagen, is bedwelmd en gewurgd. Voor een scenario dat iemand anders dan de verdachten daarvoor verantwoordelijk is, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt.
Het hof stelt vast dat op basis van de resultaten van het opsporingsonderzoek en de verklaringen van de verdachten die zich in het dossier bevinden en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn afgelegd niet een volledig beeld kan worden verkregen over wat er in de woning precies is gebeurd en hoe, meer specifiek door wie, het slachtoffer uiteindelijk door verwurging om het leven is gebracht. Zo heeft de verdachte onder meer erkend dat hij gevochten heeft met het slachtoffer en hem daarbij ook met een fles en een baksteen op zijn hoofd heeft geslagen, maar ontkent hij hem bedwelmd en gewurgd te hebben. Ook ontkent hij een rol in de brandstichting te hebben gehad. De verdachte verklaarde verder dat hij ook niet heeft gezien of de medeverdachte dat heeft gedaan. De medeverdachte ontkent ook het slachtoffer te hebben bedwelmd en gewurgd en verklaarde juist dat de verdachte het slachtoffer heeft gewurgd, waarbij zij nog de daarbij gebruikte kabels aan hem zou hebben aangegeven, onder druk van de verdachte.
Medeplegen
Ondanks het feit dat het hof niet telkens kan vaststellen wie welke geweldshandelingen heeft verricht, staat wel vast dat de verdachten als enigen – naast het slachtoffer – in de woning aanwezig waren toen het geweld op het slachtoffer werd toegepast en hij uiteindelijk overleed. De vraag ligt nu voor wat met betrekking tot de rol en de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachten in hoger beroep kan worden vastgesteld en bewezen.
Aan beide verdachten is primair tenlastegelegd – kort gezegd – het medeplegen van een gekwalificeerde doodslag (artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht). Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het medeplegen van een gekwalificeerde doodslag geldt bovendien een dubbel opzetvereiste: het opzet op de onderlinge samenwerking en opzet op de verwezenlijking van het grondfeit. Dit ligt reeds besloten in de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het begaan van het grondfeit. Indien de verschillende betrokkenen geen identiek opzet hebben gehad, wanneer zij met hun samenwerking verschillende delicten op het oog hadden, kan het voorwaardelijk opzet dit probleem vaak aanmerkelijk relativeren, zeker ten aanzien van details van de gang van zaken. Daarbij is niet vereist dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s). Indien het opzet onderling echter teveel of wezenlijk uiteenloopt en de feitelijke pleger substantieel verder gaat dan waarop het opzet van de medepleger is gericht, kan de medepleger daarvoor niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld en moet de medepleger naar zijn eigen opzet worden beoordeeld en gekwalificeerd. Alsdan kan geen 'bewuste en nauwe samenwerking' worden aangenomen en bepaalt het eigen opzet van de medepleger, en niet het opzet van de ander, de eigen aansprakelijkheid.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachten zijn samen vanuit Polen naar de bij medeverdachte bekende woning van het slachtoffer gereden en zijn die woning binnengegaan met het doel het slachtoffer te beroven. Dit was van tevoren afgesproken, tevens was afgesproken dat het slachtoffer vastgebonden zou worden. Daarbij hebben de verdachten chloroform uit Polen meegenomen, hetgeen naar het oordeel van het hof enkel en alleen tot doel kan hebben gehad om het verzet van het slachtoffer zoveel mogelijk te beperken. Beiden hebben het slachtoffer (buiten en binnen) met meerdere voorwerpen op het hoofd geslagen. De voeten van het slachtoffer zijn vastgebonden met een hondenriem. Op enig moment is het slachtoffer bedwelmd met de chloroform én is hij gewurgd. Uiteindelijk is het slachtoffer overleden als gevolg van de verwurging, waarbij de overige verwondingen en de bedwelming mede een rol hebben gespeeld nu het slachtoffer hierdoor in een verzwakte toestand is geraakt. De verdachten kwamen tot twee keer toe samen naar de woning en hebben ook samen de woning verlaten om nadien – met gestolen goederen – terug te keren naar Polen.
Hoewel niet zonder meer is vast te stellen wie de geweldshandelingen die tot de dood hebben geleid precies heeft verricht, oordeelt het hof op grond van het voorgaande dat beiden naar het huis van het slachtoffer zijn gegaan met het plan om deze te beroven, dat beiden aantoonbaar geweldshandelingen hebben gepleegd, dat beiden, gezien het sporenbeeld, bemoeienis met de chloroform hebben gehad en dat beiden de gehele tijd dat de beroving en de uiteindelijke levensberoving gaande was, in de woning aanwezig zijn geweest met het slachtoffer.
Wie van de verdachten uiteindelijk het slachtoffer daadwerkelijk om het leven heeft gebracht, kan onder deze omstandigheden in het midden blijven om tot medeplegen van gekwalificeerde doodslag te komen. Het hof stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat beide verdachten met het vooropgezette plan van een beroving naar de woning van het slachtoffer zijn gegaan. Het was uitdrukkelijk de bedoeling dat het slachtoffer thuis zou zijn en dat hij zou worden overmeesterd en vastgebonden. Teneinde dit te vergemakkelijken was chloroform meegenomen. Het hof concludeert dat gebruik van geweld jegens het slachtoffer dus van meet af aan onderdeel uitmaakte van het plan. Met potentieel enig verzet van het slachtoffer was kennelijk ook rekening gehouden. Waar evenwel in de planvorming geen rekening mee is gehouden en, aldus de verdachten, niet over is gesproken en dus ook geen afspraken over waren gemaakt, was het scenario dat zij zich geconfronteerd zouden zien met meer of heftiger verzet van het slachtoffer dan zij verwachten en wel zodanig verzet dat overmeestering, bedwelming en het vastbinden van het slachtoffer niet meer tot de mogelijkheden behoorden teneinde de beroving te kunnen voltooien. Dat was echter wel een omstandigheid waar rekening mee diende te worden gehouden. Niet elk slachtoffer van een beroving zal zich immers willoos of snel gewonnen geven. Evenmin is, aldus de verdachten, gesproken over wat de verdachten zouden doen bij andere onvoorziene omstandigheden.
Het hof concludeert dat binnen het niet geheel vastomlijnde plan van de verdachten, waarbij onvoorziene omstandigheden de verdachten kennelijk ruimte lieten om naar bevind van zaken te handelen teneinde de voorgenomen beroving te voltooien – de verdachten hebben immers de woning van het slachtoffer uiteindelijk met medeneming van meerdere aan het slachtoffer toebehorende spullen verlaten – het gebruik van heftiger en (potentieel) ook dodelijk geweld besloten lag en voor beide verdachten voorzienbaar is geweest. Beide verdachten zijn, nadat zij geconfronteerd werden met omstandigheden die tot aanpassing van het aanvankelijke plan dwongen, hun rol in gezamenlijkheid blijven vervullen. Dat volgt uit het feit dat in ieder geval beide verdachten heftig geweld op (het hoofd van) het slachtoffer hebben uitgeoefend. De daaropvolgende bedwelming met chloroform en verwurging moet geacht worden te zijn voortgevloeid uit en gedragen te worden door het oorspronkelijke plan. Gaandeweg de beroving, werd het doden van het slachtoffer kennelijk nodig geacht om de beroving te kunnen voltooien. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van deze beroving, waaronder de hoeveelheid toegepast geweld, het gebruik van voorwerpen daarbij, het gebruik van chloroform en het verwurgen, stelt het hof vast dat het opzet – uiteindelijk – ook was gericht op het doden van het slachtoffer ter voltooiing van de beroving.
Conclusie
Op grond van al het voren overwogene en hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, is naar het oordeel van het hof bewezen te achten dat beide verdachten zich aan het tenlastegelegde medeplegen van een gekwalificeerde doodslag hebben schuldig gemaakt.
Vrijspraak van feit 2
Uit hetgeen hiervoor al is overwogen volgt dat het oorspronkelijke plan van de verdachten was om het slachtoffer te beroven. Geen van beide verdachten heeft verklaard dat het plan ook voorzag in het stichten van brand. De verdachte heeft zelfs stellig ontkend hier iets mee te maken te hebben gehad en de medeverdachte heeft verklaard dat zij één brand(haard) heeft gesticht, maar dat zij dat onder druk van de verdachte heeft gedaan.
Het hof acht de ontkenning van de verdachte op dit punt authentiek en geloofwaardig en hecht aan de verklaring van de medeverdachte op dit punt geen geloof. Nu niet gezegd kan worden dat de brandstichting als een zo waarschijnlijke mogelijkheid in het gezamenlijke plan besloten lag, kan – indachtig het hiervoor al weergegeven toetsingskader – niet worden geconcludeerd dat verdachtes opzet daarop – ook niet in voorwaardelijke zin – gericht is geweest. Dat betekent dat niet bewezen kan worden dat de verdachte als medepleger bij de brandstichting betrokken is geweest en dat de verdachte dus van het onder feit 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte zal opleggen een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het hof verzocht een lagere straf op te leggen dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 19 jaren.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte de destijds 59-jarige [slachtoffer 1] gedood en bestolen.
Het doel van het “bezoek" aan het slachtoffer die betreffende avond was duidelijk: hem laat in de avond, in zijn eigen huis, te beroven van geld en andere waardevolle goederen. Daarvan is, op enkele niet zo waardevolle goederen na, niet veel terecht gekomen. Vrij snel na aankomst ontstond er een vechtpartij, waarbij het slachtoffer fors werd mishandeld. Het verblijf van beide verdachten in de woning ontaardde in de dood door verwurging van het slachtoffer. Zijn laatste momenten moeten vol pijn en angst zijn geweest. Dat hij thuis werd aangevallen door twee mensen, van wie hij er één al jarenlang goed kende en vertrouwde, zal de schok alleen maar hebben vergroot. Daarmee heeft de verdachte niet alleen het slachtoffer van het leven beroofd, maar ook zijn jonge dochter haar vader ontnomen. De ter terechtzitting door haar moeder voorgelezen verklaring getuigt van het verdriet hierover.
Gekwalificeerde doodslag, dus met het doel om een ander misdrijf te bevorderen, is een van de ernstigste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent en waarbij in de regel zeer lange gevangenisstraffen worden opgelegd. Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. De verdachten hebben dit samen gedaan. Waar dit feit niet zonder de medeverdachte gepleegd kon worden omdat zij het slachtoffer en de situatie ter plaatse goed kende en deze beroving initieerde, kon dit feit ook niet gepleegd worden zonder verdachtes numerieke en fysieke versterking. Uiteindelijk hebben de verdachten zo’n twee uren in de woning van het slachtoffer verbleven. Deels in gevecht, maar ook deels om die woning volledig overhoop te halen op zoek naar waardevolle goederen en geld. Ergens in die tijd is ook nog eens de hond van het slachtoffer om het leven gebracht, mogelijk ook door verwurging.
Waar geen eenduidig antwoord op is gekomen, is het achterliggende motief om het slachtoffer te bestelen in zijn aanwezigheid. Indien het daadwerkelijk alleen om de buit ging, had het meer voor de hand gelegen om dat te doen op een moment dat het slachtoffer niet thuis was. Echter, de verdachten hebben gewacht totdat ze zeker wisten dat het slachtoffer er was.
Het hof neemt het de verdachte temeer kwalijk dat hij zich voor deze beroving heeft geleend, nu hij in Polen eerder al tot gevangenisstraffen is veroordeeld wegens onder meer afpersing en diefstal met geweld of bedreiging daarmee. Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat louter een zeer langdurige gevangenisstraf een gepaste reactie is op wat de verdachte heeft gedaan. De spijtbetuigingen van de verdachten kunnen daar op geen enkele wijze aan afdoen.
Gelet op de hiervoor geschetste rol van de verdachte, zijn strafblad en in aanmerking genomen de hoogte van de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd acht het hof, ofschoon het hof komt tot een bewezenverklaring van minder dan waarvan in de vordering van de advocaat-generaal is uitgegaan, toch een straf, gelijk aan die welke door de advocaat-generaal is gevorderd, geboden. Het hof zal de verdachte wegens gekwalificeerde doodslag veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 94.091,19. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] , de minderjarige dochter van het slachtoffer, vordert (d.t.v. haar moeder [slachtoffer 3] als wettelijke vertegenwoordiger en met bijstand van mr. Leemhuis als advocaat) een schadevergoeding tot een bedrag van 94.091,19 euro. De vordering bestaat uit de navolgende posten (nummering door hof):
a. 20.000,00 euro affectieschade;
b. 65.800,00 euro gederfd levensonderhoud;
c. 1.028,50 euro kosten van berekening levensonderhoud;
d. 5.992,15 euro kosten uitvaarverzorging;
e. 643,72 euro reis-/verblijfkosten t.b.v. crematie;
f. 852,82 euro reis-/verblijfkosten t.b.v. de terechtzitting (eerste aanleg 626,82 euro en hoger beroep 226 euro (proceskosten)).
Tevens heeft de benadeelde partij verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast is verzocht verdachten hoofdelijk te veroordelen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 38.036,37, bestaande uit € 18.036,37 materiële schade (de posten b – voor zover dit betreft de kinderbijslag–, c, d, en e) en € 20.000,00 immateriële schade (post a). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De gevorderde proceskosten (post f) ten bedrage van € 852,82 komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu voor toewijzing van reis-/verblijfkosten ten behoeve van de terechtzitting geen rechtsgrond bestaat. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Voor het overige, zijnde het restant van post b, de gederfde inkomsten uit het inkomensafhankelijke kindgebonden-budget, is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 38.036,37. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 38.036,37 (achtendertigduizend zesendertig euro) bestaande uit € 18.036,37 (achttienduizend zesendertig euro) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 852,82 (achthonderdtweeënvijftig euro en tweeëntachtig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 38.036,37 (achtendertigduizend zesendertig euro) bestaande uit € 18.036,37 (achttienduizend zesendertig euro) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 140 (honderdveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 juli 2022.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 20 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.