ECLI:NL:GHSHE:2025:686

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
20-000543-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 8 februari 2024 was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaren. Tegen dit vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis met aanvulling van gronden vorderde, maar met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft primair een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week gevorderd, subsidiair een taakstraf van 20 uren. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een straftoemetingsverweer gevoerd.

Het hof heeft het bestreden vonnis bevestigd, met aanvulling van gronden, maar de opgelegde straf vernietigd. Het hof overweegt dat de verklaring van de getuige ongeloofwaardig is en dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal, wat een inbreuk op het eigendomsrecht van een ander met zich meebrengt. De verdachte heeft eerder onherroepelijk een straf opgelegd gekregen, wat meeweegt in de strafmaat. Het hof oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week passend is, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De beslissing van het hof is op 4 maart 2025 uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000543-24
Uitspraak : 4 maart 2025
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-318300-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, met aanvulling van gronden, en met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis – met aanvulling van de gronden waarop dit berust – en zal het vonnis dan ook bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Aanvullende bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat uit de door [getuige] ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring blijkt dat geen sprake is geweest van medeplegen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige] door de raadsheer-commissaris d.d. 13 januari 2025 blijkt dat de getuige heeft verklaard dat hij de winkel heeft verlaten zonder dat de verdachte zag dat hij naar buiten ging. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben zij op de camerabeelden waargenomen dat – nadat de verdachte heeft geholpen met het vasthouden van de jas bij het aantrekken daarvan, waarbij de verdachte tijdens deze handeling op zeer korte afstand stond, met het zicht naar [getuige] – [getuige] een armgebaar maakte, kennelijk om aan te geven de winkel te verlaten. Hierop hebben de verdachte en [getuige] ook gezamenlijk de winkel verlaten. Gelet hierop schuift het hof de verklaring van [getuige] dat hij de winkel heeft verlaten zonder dat de verdachte zag dat hij naar buiten ging en dat de verdachte niets met het tenlastegelegde heeft te maken als ongeloofwaardig terzijde.
Voorts stelt het hof vast dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij samen met een vriend in de winkel was, terwijl [getuige] bij de politie heeft verklaard dat hij de persoon met wie hij in de winkel was (de verdachte) niet kende. Ook gelet op deze omstandigheid acht het hof de verklaring van [getuige] , inhoudende dat de verdachte niets met het tenlastegelegde heeft te maken, ongeloofwaardig.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt verworpen.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
De verdediging heeft – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de LOVS-oriëntatiepunten – bepleit dat aan de verdachte een geldboete zal worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht geen straf op te leggen die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een jas.
De verdachte heeft daardoor overlast veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard. De omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde met een ander heeft gepleegd werkt strafverzwarend.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 september 2024. De advocaat-generaal heeft ter zitting verklaard dat hij beschikt over een recent uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waarop geen andere informatie is vermeld. Uit het uittreksel van 18 september 2024 blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde handelen. Het hof weegt deze omstandigheid in het nadeel van de verdachte mee bij de op te leggen straf.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een geldboete – zoals door de verdediging is bepleit – acht het hof onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en derhalve niet passend. Hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Aangezien de verdachte na de datum waarop het bewezenverklaarde feit is gepleegd opnieuw tot een straf is veroordeeld, zal het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week;

bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A. Muller, voorzitter,
mr. J. Nederlof en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. Vrieler en mr. T.H.J. Menting, griffiers,
en op 4 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.