ECLI:NL:GHSHE:2025:685

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
20-001232-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 7 mei 2024 was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte had 250 milliliter GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur) in zijn bezit en een vuurwapen van categorie III. De politierechter legde een gevangenisstraf van 3 maanden op en een geldboete van € 200,00 voor het derde feit, met verbeurdverklaring van een mes en een geldbedrag van € 220,00. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, met uitzondering van de beslissing op het beslag. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke straf of een lagere onvoorwaardelijke straf. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde straffen passend zijn, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Het hof heeft de beslissing van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de verbeurdverklaring van het geldbedrag, dat aan de verdachte wordt teruggegeven, omdat niet is aangetoond dat het geld uit drugshandel afkomstig was.

Het hof heeft de wettelijke voorschriften die van toepassing zijn op de feiten opnieuw opgenomen in het arrest. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, evenals de Wet wapens en munitie. Het arrest is uitgesproken op 26 februari 2025.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001232-24
Uitspraak : 26 februari 2025
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 mei 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-055726-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
thans, ten tijde van het wijzen van dit arrest, uit anderen hoofde verblijvende in
P.I. Alphen, locatie Eikenlaan, te Alphen aan den Rijn.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1) en ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts is de verdachte ter zake van ‘handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 3) veroordeeld tot een geldboete ten bedrage van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis. Ten slotte heeft de politierechter het onder de verdachte inbeslaggenomen mes en een geldbedrag van € 220,00 verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de beslissing op het beslag en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de teruggave aan de verdachte zal gelasten van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 220,00. De advocaat-generaal heeft daarbij nog opgemerkt dat de verdachte afstand heeft gedaan van het onder hem inbeslaggenomen mes, zodat het hof daarop niet hoeft te beslissen.
De verdediging heeft een stafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten is primair verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke straf en subsidiair, in geval van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, om de duur van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf te matigen. De verdediging heeft opgemerkt zich te kunnen vinden in de in eerste aanleg ten aanzien van feit 3 opgelegde geldboete en tevens in de beslissing aangaande het onder de verdachte inbeslaggenomen mes. Van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 220,00 is verzocht de teruggave aan de verdachte te gelasten.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen, met aanvulling van de motivering van de strafoplegging en met uitzondering van de beslissing op het beslag. Het hof zal voorts de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen in dit arrest.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
Verbetering van de bewijsmiddelen
Het hof verbetert de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt opgenomen op pagina’s 3 tot en met 5 van het vonnis, als volgt.

Op pagina 4 van het vonnis, met betrekking tot de kop van bewijsmiddel 3.1.4:
Het hof leest de kop van dit bewijsmiddel verbeterd als volgt:

Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgenomen als pagina 54 tot en met 56 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2024041334 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Ditrapporthoudt, zakelijk weergegeven, in:”.

Op pagina 4 van het vonnis, met betrekking tot de inhoud van bewijsmiddel 3.1.5:
Het hof schrapt de laatste zin (“Wij hoorden dat verdachte [verdachte] zei dat het niet een echt vuurwapen was.”).
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof vult de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen, ten aanzien van feit 3, als volgt aan.

Op pagina 5 van het vonnis, met betrekking tot bewijsmiddel 3.1.8:
Het hof vult dit bewijsmiddel aan met de navolgende verklaring van de verdachte:
V: Waarom heb je altijd een mes bij je?
A: In het wereldje waar ik leef, moet je wel iets bij hebben. Anders pakken ze alles van je af.
Aanvullende motivering van de strafoplegging
De verdachte heeft op 16 februari 2024, kort gezegd, opzettelijk 250 milliliter Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB) aanwezig gehad (feit 1), een vuurwapen van categorie III voorhanden gehad (feit 2) en een mes gedragen, waarvan redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of mee te dreigen (feit 3).
De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde misdrijven veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. In hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, ziet het hof – net als de advocaat-generaal – geen aanleiding tot matiging van de duur van die gevangenisstraf, dan wel om een geheel voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen of over te gaan tot oplegging van een andere strafmodaliteit. Gelet op de aard en de ernst van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden. Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 december 2024, waaruit volgt dat sprake is van (zowel recente als oudere) recidive ten aanzien van de Opiumwet en (oudere) recidive ten aanzien van vuurwapenbezit. Die eerdere onherroepelijke veroordelingen hebben de verdachte er niet van kunnen weerhouden zich aan het onder 1 en 2 bewezenverklaarde schuldig te maken. Voorts volgt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Met de advocaat-generaal en de verdediging, kan het hof zich vinden in de ten aanzien van feit 3 – zijnde een overtreding – opgelegde geldboete ten bedrage van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening houden met de inhoud van voornoemd strafblad en voorts met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof bevestigt de door de politierechter opgelegde straffen derhalve integraal.
Beslag
De politierechter heeft in eerste aanleg de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 220,00 en een mes, verbeurdverklaard.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn politieverhoor op 17 februari 2024 afstand gedaan van het onder hem inbeslaggenomen mes. Gelet daarop, vernietigt het hof de beslissing van de politierechter op dit onderdeel en hoeft het hof hierover in hoger beroep zelf niet te beslissen.
De verdachte heeft geen afstand gedaan van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 220,00. Het hof is, anders dan de politierechter, maar met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu de verdachte in de onderhavige strafzaak niet wordt veroordeeld ter zake van drugshandel en niet is gebleken dat hij het desbetreffende geld daarmee zou hebben verdiend. Immers, de verdachte wordt veroordeeld ter zake van het aanwezig hebben van GHB en uit het dossier volgt dat hij deze harddrug kort daarvoor had gekocht. Het hof zal derhalve de teruggave van dit geldbedrag aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 220,00 (ibn 16-02-2024), omschrijving:
PL2000-2024040843-G2692401.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. dr. M.J.M.A. van der Put en mr. J.H. de Krijger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 26 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. De Krijger is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.