ECLI:NL:GHSHE:2025:681

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.346.128_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, betwistte de beëindiging van zijn gezag en de benoeming van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot voogd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de ouders beëindigd moest worden vanwege de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige]. De vader voerde aan dat hij altijd betrokken is geweest en dat zijn gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2025 werd duidelijk dat [minderjarige] sinds 10 december 2019 onder toezicht staat van de GI en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling. Het hof oordeelde dat de beëindiging van het gezag van de vader noodzakelijk was, gezien de complexe situatie en de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en benadrukte dat de GI nu als voogd verantwoordelijk is voor de zorg en begeleiding van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 maart 2025
Zaaknummer : 200.346.128/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/422184 / FA RK 24-2143
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.A.C. Cools,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de moeder], hierna te noemen: de moeder;
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI.
In het kort:
Deze zaak gaat over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige:[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 september 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] is beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] is benoemd, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie dient te nemen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 19 december 2024, verzoekt de raad de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De moeder en de GI hebben geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en er is voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 23 januari 2025, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] . Zij oefenden (tot aan de bestreden beschikking) het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 10 december 2019 onder toezicht van de GI. Sindsdien is de ondertoezichtstelling steeds verlengd tot 10 december 2024. De rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak van 6 juni 2024, welke beslissing op 18 juni 2024 in een beschikking is vastgelegd, een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van 10 juni 2024 tot 10 september 2024. [minderjarige] verblijft nog steeds bij [instantie 1] in [plaats] .
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank het gezag van de vader beëindigd en de GI tot voogd benoemd. Vaststaat dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De vader begrijpt dat een thuisplaatsing op dit moment niet aan de orde is en een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] zijn. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader van zijn dochter [dochter] begrepen dat [minderjarige] is weggelopen. Voor zover bij de vader bekend was [minderjarige] nog steeds weg en heeft hij geen idee waar zij is. De vader maakt zich veel zorgen. De vader begrijpt niet dat [minderjarige] met haar problematiek en achtergrond zonder begeleiding naar het kindgesprek heeft mogen gaan, met als gevolg dat zij nu onvindbaar is. Door de beëindiging van het gezag wordt de vader door de GI volledig buiten spel gezet terwijl het belangrijk is dat hij als gezaghebbende ouder aan de zijlijn kan blijven staan, de GI kan aansporen tot actie en toezicht kan houden op de GI. De vader vreest dat, als hij geen gezag meer heeft, er niets meer gebeurt en er nog meer mis gaat. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij hulp en behandeling krijgt. Het feit dat de vader zich niet kan vinden in de visie van de GI maakt niet dat er door hem geen gezagsbeslissingen meer genomen kunnen worden. De vader heeft nooit misbruik gemaakt van zijn gezag en is altijd betrokken geweest bij beslissingen omtrent [minderjarige] . Niet geconcludeerd kan worden dat de vader in de toekomst zijn verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet op afstand, en mogelijk in de toekomst, in een vrijwillig kader zou kunnen uitoefenen. De zus van [minderjarige] verblijft ook al een lange periode bij de vader thuis, hetgeen blijk geeft van de mogelijkheid van de vader om een stabiel en veilig opvoedklimaat te kunnen bieden.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De situatie waarbij [minderjarige] na het kindgesprek bij het hof niet is teruggekeerd naar [instantie 1] is ronduit beschamend. Rondom [minderjarige] zijn veel zaken verkeerd gegaan en de raad heeft begrip voor het gebrek aan vertrouwen van de ouders in de GI en de hulpverlening. De vraag of het gezag van de ouders dient te worden beëindigd staat echter al sinds 10 augustus 2021 ter discussie tussen de raad, de GI en de ouders. De raad heeft de volledige voorgeschiedenis en het verloop van de hulpverlening zorgvuldig afgewogen en heeft geconcludeerd dat alleen een gezagsbeëindiging van de beide ouders de best passende maatregel is om de nog immer voortdurende ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. Er bestaan grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] op het gebied van haar sociaal-emotionele, identiteits- en seksuele ontwikkeling. [minderjarige] heeft een fors belast verleden. De situatie is heel complex en de ouders worden daarin overvraagd en kunnen niet de juiste beslissingen nemen voor [minderjarige] . Ondanks eerdere verzoeken om het gezag van de ouders te beëindigen heeft dit bij de ouders niet geleid tot verbetering van hun houding ten aanzien van de hulpverlening en in de betrouwbaarheid in de samenwerking. De samenwerking met de vader verloopt zeer moeizaam en er lijkt onvoldoende inzicht bij de vader dat zijn houding ten opzichte van de hulpverlening schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] moet de ruimte krijgen om zich open te stellen voor het behandeltraject, iets wat sinds de gezagsbeëindiging van beide ouders beter lijkt te lukken, volgens informatie van de GI. Daarvoor moet veel geregeld worden en voldoende gebleken is dat het gezag van de vader daarin belemmerend werkt. Tijd om nog langer te investeren in het verbeteren van de samenwerking tussen de vader en de diverse betrokken instanties is er niet meer. De vader (en ook de moeder) is onvoldoende leerbaar om tot verandering van de situatie te komen. Dit is niet vanuit onwil, maar vanuit onmacht. De ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. [minderjarige] is bij diverse instanties aangemeld voor een vervolgplek en het is een enorme uitdaging om een passende plek te realiseren. [instantie 1] is bezig met een uitgebreid onderzoek bij [minderjarige] (een persoonlijkheidsonderzoek) en [minderjarige] heeft aangegeven weer open te staan voor traumatherapie. Rust, stabiliteit en continuïteit met betrekking tot de opgroeisituatie van [minderjarige] is nu van belang en het terugdraaien van de gezagssituatie zal daar niet aan bijdragen. De rechtbank heeft op de juiste gronden het verzoek van de raad toegewezen. [minderjarige] heeft wel een bepaalde mate van betrokkenheid nodig van de voogd. Belangrijk is dat er een voogd komt die letterlijk en figuurlijk dichter bij [minderjarige] staat en haar richting kan geven.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De GI wist niet dat [minderjarige] na het kindgesprek bij het hof niet is teruggekeerd naar [instantie 1] . De GI is hierover niet door [instantie 1] geïnformeerd. De GI hoorde hierover pas voor het eerst van de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Na een korte onderbreking van de mondelinge behandeling heeft de GI contact opgenomen met [instantie 1] . [instantie 1] heeft een weloverwogen keuze gemaakt, in overleg met de gedragswetenschapper, om [minderjarige] alleen naar het kindgesprek bij het hof te laten gaan. Dit is aan de GI medegedeeld op de dag voor het kindgesprek bij het hof. [minderjarige] zat in fase drie en haar vrijheden werden verder uitgebreid. Helaas is gebleken dat het voor [minderjarige] nog te ingewikkeld is. [minderjarige] is na het kindgesprek door de moeder opgehaald, bij de moeder thuisgeweest en door haar rond 20:00 uur op het treinstation in [plaats] afgezet, waar haar fiets stond. [minderjarige] is vervolgens niet naar [instantie 1] gegaan, maar weggelopen. Hoewel met de moeder duidelijke afspraken zijn gemaakt over de overdracht van [minderjarige] aan [instantie 1] is er kennelijk iets mis gegaan in de communicatie. Dit zal worden onderzocht. [minderjarige] is nog steeds spoorloos en er wordt naarstig naar haar gezocht. Er is ook een politiemelding gedaan. Dat neemt niet weg dat de GI nog steeds achter de gezagsbeëindiging van de vader staat. De GI is op dit moment bezig om een vervolgplek voor [minderjarige] te vinden en er is een intakegesprek geweest bij [instantie 2] . De GI ziet een betrokken vader, maar ook een vader die een belemmerende rol heeft. Doordat het gezag is beëindigd is de GI beter in staat beslissingen te nemen en te kijken wat [minderjarige] nodig heeft. De GI heeft de afgelopen maanden geprobeerd betrokken te zijn bij [minderjarige] , maar gezien wordt dat het voor [minderjarige] mede vanwege de houding van de vader lastig is om het contact met de voogd aan te gaan. Daar komt bij dat de voogd niet in de regio van [plaats] werkzaam is waardoor er ook fysiek een afstand is. Het is belangrijk dat wanneer [minderjarige] een vaste vervolgplek heeft er een voogd komt die in de omgeving van de verblijfplaats van [minderjarige] werkzaam is.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Het hof dient na te gaan of de gezagsbeëindiging in het concrete geval in redelijke verhouding staat tot het na te streven doel (proportionaliteitsbeginsel) en of het te beogen resultaat niet met een minder ingrijpend alternatief bereikt kan worden (subsidiariteitsbeginsel). Uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vloeit voort dat de beëindiging van het gezag van de ouder(s) in het belang van de minderjarige noodzakelijk dient te zijn. Voor het beëindigen van het gezag is vereist dat de rechter een afweging maakt tussen de belangen van het kind en die van zijn ouder(s). Er kan echter slechts sprake zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als gebleken is dat voortzetting van het gezag schadelijk is voor het kind.
3.8.3.
Het hof oordeelt als volgt.
3.8.4.
Ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader is het hof van oordeel dat geen sprake is van misbruik van gezag. In deze zaak dient dus beoordeeld te worden of voldaan is aan het bepaalde in artikel 1:266 aanhef en sub a BW. Het hof is op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat hiervan sprake is en dat de beëindiging van het gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
3.8.5.
[minderjarige] woont al geruime tijd niet meer thuis omdat het de ouders niet is gelukt een veilige en stabiele thuissituatie en opvoeding aan [minderjarige] te bieden. De ouders waren emotioneel niet structureel beschikbaar, er was sprake van verwaarlozing en [minderjarige] is blootgesteld aan geweld en alcohol- en drugsgebruik in de thuissituatie. De hulpverlening die is ingezet om de thuissituatie te verbeteren heeft onvoldoende effect gehad. De ouders zijn niet voldoende leerbaar gebleken. [minderjarige] wordt mede gelet op haar vroegere thuissituatie en ook door traumatische ervaringen in een pleeggezin waar zij geplaatst is geweest, ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Bij [minderjarige] zijn er grote zorgen over de sociaal-emotionele, identiteits- en seksuele ontwikkeling. Er is sprake van trauma- en hechtingsproblematiek vanaf de vroege jeugd. [minderjarige] loopt weg van de groep en brengt zichzelf in onveilige situaties. Ze verblijft inmiddels vanaf december 2022 grotendeels binnen gesloten jeugdhulp.
3.8.6.
Hoewel de vader erg betrokken is bij [minderjarige] zorgt zijn houding ook voor een moeizame samenwerking met de hulpverlening en de GI. De vader wordt vaak overspoeld door boosheid, ook in het bijzijn van [minderjarige] . Hij belast haar daarmee en er kan op die momenten niet toegekomen worden aan het bespreken wat voor [minderjarige] nodig is. Ook heeft de vader onvoldoende inzicht in de complexiteit en de ernst van de problematiek van [minderjarige] . Door zijn houding brengt hij [minderjarige] in een loyaliteitsconflict, waardoor ze niet kan profiteren van de aangeboden hulpverlening. Het lukt de vader regelmatig niet om in het belang van [minderjarige] te handelen, onder meer toen hij in 2023 [minderjarige] verborgen heeft gehouden nadat ze was weggelopen van de groep. Er is onvoldoende inzicht bij de vader dat zijn houding schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat op korte termijn een juiste plek wordt gevonden waar zij kan starten met behandeling en kan opgroeien naar volwassenheid. De intensieve behandeling die [minderjarige] nodig heeft en de stappen die zij moet zetten, vragen veel afstemming over [minderjarige] met de gezagsdrager. Het hof is van oordeel, evenals de rechtbank en de raad, dat de vader hierin overvraagd wordt en dat de afgelopen jaren is gebleken dat hij niet in staat is met voortvarendheid de juiste beslissingen te nemen voor [minderjarige] .
3.8.7.
De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is reeds verstreken. [minderjarige] verkeert al langere tijd in onzekerheid over de vraag waar zij verder zal opgroeien en deze onzekerheid wordt versterkt door de houding en het gebrek aan inzicht van de vader. De door de rechtbank uitgesproken gezagsbeëindigende maatregel is daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. [minderjarige] wordt in haar ontwikkeling geschaad indien de vader het gezag behoudt. Het hof zal het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
3.8.9.
Het hof merkt op dat nu het gezag van de vader (en de moeder) is beëindigd en de voogdij bij de GI ligt, de zorgen bij het hof over [minderjarige] nog niet zijn weggenomen. De ontstane situatie rondom het kindgesprek en het weglopen van [minderjarige] bij [instantie 1] , waarover de GI niet was geïnformeerd, baart het hof veel zorgen. Het hof wijst de GI er op dat zij niet langer jeugdbeschermer is maar voogd en als zodanig belast is met de ouderlijke taken en verantwoordelijkheden waar het [minderjarige] betreft. Dat vergt het nodige van de voogd. Evenals de raad is het hof van oordeel dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat er voldoende betrokkenheid is vanuit de voogd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 13 maart 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. C.M.J. Peters in tegenwoordigheid van de griffier.