Het hof
vultde door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen voorts
aanmet de navolgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2023 (pg. 57-59), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
(pg. 58)Ik zag dat het mes in een tuintje lag. Ik zag dat het mes was voorzien van een zwartkleurig heft. Ik schat dat het mes ongeveer een totale lengte heeft van ongeveer 25 centimeter.
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 november 2023 (pg. 88-91), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(pg. 90)
V: Welk mes heeft uw man (
het hof: de verdachte) meegenomen uit de keukenlade?
A: Een vleesmes. Het mes is ongeveer 30 centimeter in totaal. Het heeft een glad lemmet. Het handvat was zwart zoals het mes wat ik u heb laten zien.
Strafbaarheid van de verdachte
Mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, is het hof van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer op noodweer aanvulling behoeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [benadeelde partij] , die hem een klap gaf en een mes dan wel een steen in zijn hand vasthield. De verdachte zag zich genoodzaakt om zich tegen die aanval te verdedigen, waarop hij met zijn hand een duw gaf aan die [benadeelde partij] terwijl hij het mes in diezelfde hand vasthad.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte met een mes in zijn hand naar [benadeelde partij] is gelopen, die op dat moment al niet meer bij het chalet van de verdachte stond, maar was weggelopen na de eerste kennelijke woordenwisseling met de verdachte. [benadeelde partij] sprak op een rustige toon en klonk verwarrend. De verdachte daarentegen kwam boos en belerend over. De verdachte en [benadeelde partij] begonnen tegen elkaar te schreeuwen. [benadeelde partij] heeft verklaard dat de verdachte tegen hem zei dat hij moest oprotten. Daarna heeft de verdachte op enig moment zijn hand waarin hij op dat moment een vlees-/keukenmes vasthield, naar voren gericht in de richting van [benadeelde partij] en hem in de buik gestoken.
Het hof stelt vast dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de toedracht.
Zo heeft de verdachte bij zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij een klap op zijn hoofd kreeg, dat [benadeelde partij] op hem afkwam met iets in zijn handen, een mes of een pistool dat wist verdachte op dat moment niet meer, en dat de verdachte in een reflex had geduwd/gestoken met het mes in zijn hand. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij in het gezicht werd geslagen en dat hij struikelde. [benadeelde partij] had een mes in zijn hand en in een reflex bewoog verdachte met het mes in zijn rechterhand naar [benadeelde partij] . Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat hij [benadeelde partij] voorafgaand aan de tweede confrontatie zou hebben gewaarschuwd dat hij een mes in zijn handen had, dat [benadeelde partij] na de eerste klap in het gezicht met zijn linkerarm met het mes naar boven gericht stond en dat de verdachte vanwege die dreigende houding wilde terugduwen, maar het mes in zijn hand had. Op de vraag of het ook mogelijk was dat [benadeelde partij] in plaats van een mes een telefoon in zijn hand had, antwoordde de verdachte dat hij dat niet kon beoordelen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat [benadeelde partij] ná de klap, waardoor verdachte naar achteren zou zijn gestruikeld, dichter bij de verdachte is gekomen en dat de verdachte pas toen heeft gestoken. Verdachte zou [benadeelde partij] in een reflex hebben willen wegduwen en was zich er op dat moment niet van bewust dat hij een mes vast had. De verdachte heeft daarnaast ook wisselend verklaard over de omstandigheid of [benadeelde partij] met de rug naar de verdachte stond of al was omgedraaid op het moment dat hij, verdachte, aan kwam lopen. Bovendien heeft de vrouw van de verdachte bij haar verhoor bij de politie verklaard dat de verdachte tegen haar zou hebben gezegd dat [benadeelde partij] een steen in zijn handen vasthad.
Het hof schuift deze wisselende verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde. Het hof merkt daarbij op dat de verklaring van de verdachte dat [benadeelde partij] hem heeft aangevallen door als eerste een klap uit te delen en de aanwezigheid van een mes of ander wapen in de hand van [benadeelde partij] geen steun vindt in het dossier. De verklaring van verdachte dat hij [benadeelde partij] slechts in een reflex weg zou hebben willen duwen en “vergeten” was dat hij het mes in zijn hand hield, acht het hof niet geloofwaardig. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg inhoudende dat hij [benadeelde partij] had gewaarschuwd dat hij een mes in zijn handen had, staat hiermee bovendien op gespannen voet.
Het hof komt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat van de zijde van de verdachte op enig moment sprake was van een noodweersituatie. Vaststaat dat de verdachte – zonder dat daartoe op dat moment enige noodzaak was – met een mes in zijn ene hand en een zaklamp in zijn andere hand op [benadeelde partij] is af gelopen. De verdachte heeft geschreeuwd en riep met een boze stem in de richting van [benadeelde partij] . Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte met deze gedragingen zelf de confrontatie met [benadeelde partij] opgezocht en zichzelf in de situatie gebracht die uiteindelijk heeft geleid tot de steekbeweging met het mes zonder dat die handeling geboden was door een noodzakelijke verdediging van verdachtes lijf.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld aan te voeren dat de verdachte een beroep toekomt op putatief noodweer – het hof begrijpt: omdat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat [benadeelde partij] een wapen vasthield – acht het hof ook dat niet aannemelijk geworden temeer nu de verdachte zeer wisselend heeft verklaard over wat dat voorwerp in zijn beleving dan precies moet zijn geweest.
Het beroep op (putatief) noodweer wordt derhalve verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.245,30 aan materiële schade en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in:
Beschadigde kleding € 750,00
Reiskosten en parkeergeld echtgenote € 495,30 +
Immateriële schade € 10.000,00 +
Voorts heeft de benadeelde partij, blijkens het schadevergoedingsformulier, verzocht tot vergoeding van zijn schade wegens inkomstenverlies. De benadeelde partij heeft ten aanzien van die post echter geen nader gespecificeerd bedrag gevorderd.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.795,30, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal beslissen overeenkomstig het oordeel van de rechtbank.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht. Het hof acht de vordering tot schadevergoeding, voor zover betrekking hebbend op de materiële schade, gedeeltelijk toewijsbaar. Daartoe overweegt het hof als volgt.
A. Beschadigde kleding
Ten aanzien van de beschadigde kleding (post i) is het hof van oordeel dat de schade aan alle in het schadevergoedingsformulier genoemde kledingstukken een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De schade is onderbouwd met foto’s van de beschadigde kleding en een opsomming van de nieuwwaarde van de kleding. De onderbouwing bevat echter geen aankoopbonnen en er is geen rekening gehouden met een afschrijving van de kleding. Het hof zal gebruik maken van de schattingsbevoegdheid en schat de schade op € 400,00. Het overige gedeelte van de vordering, voor zover betrekking hebbend op post i, zal worden afgewezen.
Reiskosten en parkeergeld echtgenote
Het hof acht de reiskosten en parkeergeld (post ii) voor integrale toewijzing vatbaar, omdat deze kosten zijn aan te merken als schade die rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit is ontstaan en die niet bovenmatig of onredelijk is. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Inkomstenverlies
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de post inkomstenverlies, mede gelet op het gebrek aan stukken ter onderbouwing of nadere toelichting, een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, nu onvoldoende kan worden vastgesteld of het inkomstenverlies het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zo ja, tot welk bedrag. Daarom zal het hof bepalen dat de vordering ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Resumerend acht het hof de materiële schade tot een bedrag van € 895,30 toewijsbaar. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat, maar uit lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Uit de bij het schadeformulier gevoegde brief ter onderbouwing en de door de benadeelde partij opgemaakte brief d.d. 24 december 2024 volgt dat hij nog altijd de gevolgen ondervindt van het incident. Zijn gezondheidstoestand is nog niet stabiel en hij krijgt nog altijd medische behandelingen. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 4.000,00. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal zoals gevorderd worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2024, zijnde de dag waarop de vordering is ingediend, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 4.895,30. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.