ECLI:NL:GHSHE:2025:66

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
20-000845-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van verkrachting, feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling in gevangenisomgeving

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van eendaadse samenloop van verkrachting, feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling van zijn celgenoot in de P.I. Middelburg. De feiten vonden plaats tussen 28 en 29 januari 2023, waarbij de verdachte zijn celgenoot heeft gedwongen tot seksuele handelingen en hem meermalen heeft mishandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn celgenoot heeft verkracht en aangerand, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een schadevergoeding van € 5.000,00 heeft vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte strafbaar verklaard voor de bewezenverklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000845-24
Uitspraak : 14 januari 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 maart 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-039299-23 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘eendaadse samenloop van verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ (feit 1 en feit 2) en ‘mishandeling’ (feit 3), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de [benadeelde partij] toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 8.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is door de rechtbank veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil. Tot slot is ten behoeve van [slachtoffer] de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de [benadeelde partij] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
1.op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Middelburg door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [aangever] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever] , hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de anus van die [aangever] geduwd/gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit:
- het fysieke overwicht van verdachte op die [aangever] , en/of
- het intimideren en/of uitschelden van die [aangever] in de periode van 27 januari 2023 tot en met 29 januari 2023, en/of
- het slaan en/of stompen van die [aangever] , en/of
- het op die [aangever] gaan zitten/liggen, en/of
- het onverhoeds brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of anus van die [aangever] , terwijl verdachte en die [aangever] in dezelfde cel waren ingesloten;
2.op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Middelburg door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [aangever] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, hebbende verdachte de penis van die [aangever] betast en/of zijn, verdachtes, penis over de benen en/of kont en/of lichaam van die [aangever] gewreven en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit:
- het fysieke overwicht van de verdachte op die [aangever] , en/of
- het intimideren en/of uitschelden van die [aangever] in de periode van 27 januari 2023 tot en met 29 januari 2023, en/of
- het slaan en/of stompen van die [aangever] , en/of
- het op die [aangever] gaan zitten/liggen, en/of
- het onverhoeds betasten van de penis van die [aangever] en/of wrijven van zijn, verdachtes, penis over de benen en kont van die [aangever] , terwijl verdachte en die [aangever] in dezelfde cel waren ingesloten;
3.in of omstreeks de periode van 27 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Middelburg [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen te slaan/stompen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.in de periode van 28 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Middelburg door geweld of een andere feitelijkheid [aangever] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever] , hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de mond van die [aangever] gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit:
- het fysieke overwicht van verdachte op die [aangever] , en
- het slaan van die [aangever] , en
- het op die [aangever] gaan zitten, en
- het onverhoeds brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [aangever] , terwijl verdachte en die [aangever] in dezelfde cel waren ingesloten;
2.in de periode van 28 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Middelburg door geweld of een andere feitelijkheid [aangever] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, hebbende verdachte de penis van die [aangever] betast en zijn, verdachtes, penis over de benen en kont en lichaam van die [aangever] gewreven en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit:
- het fysieke overwicht van verdachte op die [aangever] , en
- het slaan van die [aangever] , en
- het op die [aangever] gaan zitten, en
- het onverhoeds betasten van de penis van die [aangever] en wrijven van zijn, verdachtes, penis over de benen en kont van die [aangever] ,
terwijl verdachte en die [aangever] in dezelfde cel waren ingesloten;
3.in de periode van 27 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Middelburg [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten. Daartoe is, op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, in de eerste plaats aangevoerd dat het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen te verklaren. De verklaringen van aangever [aangever] zouden immers onbetrouwbaar zijn en, in tegenstelling tot de verklaring van de verdachte, geen steun vinden in enig bewijsmiddel en bovendien worden weersproken door de inhoud van de NFI-rapporten. Het aantreffen van DNA van de verdachte op de buik/navel van aangever doet daaraan niet af, aangezien niet duidelijk is op welke wijze het DNA van de verdachte op de buik/navel van aangever terecht is gekomen en het aangetroffen DNA van de verdachte eveneens past in het door de verdachte aangedragen alternatieve scenario dat niet aangever, maar de verdachte verkracht en aangerand is. Ook het feit dat aangever in angstige toestand door een bewaker werd aangetroffen doet aan het voorgaande niet af, nu aangever vlak daarvoor door de verdachte is geslagen. Ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde mishandeling heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte aangever weliswaar heeft geslagen, maar dat dit een reactie was op de seksuele intimidatie en ongewenste avances van aangever jegens de verdachte. Nu er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waaraan de verdachte niet kon ontsnappen, waardoor de verdachte zichzelf heeft moeten verdedigen, dient de verdachte in de visie van de verdediging te worden vrijgesproken van de onder 3 tenlastegelegde mishandeling wegens een geslaagd beroep op noodweer.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Het hof stelt voorop dat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, de zogeheten unus testis, nullus testis-regel, volgens bestendige jurisprudentie inhoudt dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Het voorgaande brengt met zich mee dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Het hof stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte sinds 20 januari 2023 met aangever [aangever] een cel deelde in de P.I. Middelburg, locatie Torentijd . Op 29 januari 2023, omstreeks 21.00 uur, hoorden gevangenenbewaarders gegil en gebonk op de deur van de cel van de verdachte en aangever. [getuige] zag dat de verdachte en aangever tegenover elkaar stonden met een mes en een vork in hun handen, waarbij de getuige zag dat [aangever] duidelijk in paniek was. Aangever heeft, nadat hij uit de cel werd gehaald, aan [getuige] verteld dat hij door de verdachte was verkracht.
Ten overstaan van de politie heeft aangever verklaard dat de verdachte hem op vrijdag 27 januari 2023 begon te slaan. Op zaterdag 28 januari 2023 heeft de verdachte het geslachtsdeel van aangever aangeraakt. Diezelfde dag heeft de verdachte tegen aangever gezegd dat hij hem moest masseren. Daarna sprong de verdachte bovenop aangever en wreef met zijn penis tegen de billen en benen van aangever. Aangever voelde en zag dat de verdachte ejaculeerde op aangevers buik. Voorts heeft de verdachte aangever gedwongen hem te pijpen. Aangever verklaarde dit hij dit niet wilde, maar dat de verdachte te sterk was. Op zondag 29 januari 2023 moest aangever de verdachte opnieuw masseren en heeft de verdachte opnieuw met zijn penis tegen de billen van aangever gewreven. De verdachte heeft zichzelf afgetrokken en ejaculeerde op de borst van aangever. Hierna gaf de verdachte aangever klappen, waarna aangever op de alarmknop in de cel drukte. Aangever is meermalen geslagen in zijn gezicht door de verdachte.
Tegenover de verklaring van aangever staat de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij op vrijdag 27 januari 2023 wakker werd en zag dat aangever hem aan het pijpen was. Hierop zou de verdachte aangever van zich hebben afgeduwd. Op zondag 29 januari 2023 zag de verdachte toen hij wakker werd dat aangever probeerde de penis van de verdachte bij zichzelf naar binnen te brengen, hetgeen niet slaagde, aangezien de verdachte geen erectie had. Hierop zou de verdachte aangever opnieuw van zich hebben afgeduwd.
Naar aanleiding van voormeld incident zijn onder meer de eikel van de verdachte en de buik/navel van aangever zowel nat als droog bemonsterd ten behoeve van het verrichten van DNA-onderzoek. Uit het NFI-rapport d.d. 2 mei 2023 volgt dat de eikel van de verdachte een DNA-mengprofiel bevatte dat 1 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van verdachte en aangever [aangever] , dan wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte en een willekeurige onbekende persoon. Uit het NFI-rapport d.d. 1 november 2023 volgt onder meer dat op de buik/navel (nat) van aangever [aangever] een DNA-mengprofiel is aangetroffen dat ongeveer 675 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van [verdachte] , aangever [aangever] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van aangever [aangever] en twee willekeurige onbekende personen. De aard van het celmateriaal dat op de buik van aangever werd aangetroffen, gaf tot slot aanwijzingen voor de aanwezigheid van speeksel en spermavloeistof.
Anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal, ziet het hof geen grond om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [aangever] , nu [aangever] consistent heeft verklaard en zijn verklaring op essentiële onderdelen steun vindt in de overige bewijsmiddelen, daaronder mede begrepen voormelde NFI-rapporten. De bevindingen op basis van het DNA-onderzoek, meer in het bijzonder de omstandigheid dat er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van spermavloeistof op de buik van aangever, past naar het oordeel van het hof beter bij de verklaring van aangever dat de verdachte op zijn buik heeft geëjaculeerd dan de verklaring van de verdachte dat [aangever] heeft getracht de penis van de verdachte bij zichzelf naar binnen te brengen. Bovendien heeft het hof zich rekenschap gegeven van de omstandigheid dat getuige [getuige] heeft verklaard dat [aangever] op hem overkwam als een kwetsbare jongen en dat het overduidelijk was dat [aangever] zich in een fase van angst en paniek bevond toen hij op 29 januari 2023 uit de cel werd gehaald. Nadien heeft [aangever] vrijwel direct verklaard over de verkrachting. Volgens [getuige] kwam de verdachte over als de meest dominante man. Tot slot heeft het hof acht geslagen op de schriftelijke stukken van P.I. Middelburg Torentijd d.d. 9 augustus 2023, waaruit volgt dat aangever [aangever] reeds dagen voorafgaand aan het tenlastegelegde onrustig was, zijn onvrede uitte over zijn celgenoot en zelf al om overplaatsing had verzocht.
Gelet op het voorgaande is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte aangever in de periode van 28 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 heeft verkracht en aangerand. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangever [aangever] en dat hem derhalve een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Nu het hof, gelet op het vorenoverwogene, uitgaat van de juistheid van de verklaring van aangever, is het hof van oordeel dat van een noodweersituatie geen sprake is. Het is de verdachte geweest die aangever heeft verkracht, aangerand en geslagen, reden waarom niet aangever, maar de verdachte als agressor dient te worden aangemerkt. Van verdedigend handelen van de verdachte en/of omstandigheden op grond waarvan de verdachte mocht menen zich te moeten verdedigen, is naar het oordeel van het hof geen sprake.
Het beroep op noodweer kan op grond van het voorgaande niet slagen. Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

de eendaadse samenloop van

verkrachting,

en

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting, aanranding en mishandeling van zijn celgenoot [aangever] door zijn penis in de mond van die [aangever] te brengen, met zijn penis tegen de benen en billen van die [aangever] te wrijven en hem meermalen te slaan. Met dit gedrag heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk gedrag langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer en dat het vertrouwen in de medemens als gevolg van het bewezenverklaarde handelen ernstig verstoord raken. Daarbij komt dat het strafbare feit zich heeft afgespeeld in een gevangeniscel, waardoor [aangever] volledig ingesloten zat en zich angstig moet hebben gevoeld. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Uit voormeld uittreksel volgt tevens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Zij gaan bij verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang als vertrekpunt voor de op te leggen straf uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om van het hiervoor bedoelde vertrekpunt af te wijken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Vordering van de [benadeelde partij]
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De [benadeelde partij] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu onvoldoende is onderbouwd dat [aangever] immateriële schade heeft geleden. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding te matigen gelet op de omstandigheden van het geval, het beperkte letsel en de context waarin het geweld plaatsvond.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Indien het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
Het hof is in navolging van de rechtbank in eerste aanleg van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon reeds kan worden aangenomen indien het bestaan van geestelijk letsel als hiervoor bedoeld niet zou kunnen worden vastgesteld. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat seksuele delicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers kunnen opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht. Uit de namens benadeelde partij gegeven onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding en de medische stukken blijkt onder meer dat de benadeelde partij naar aanleiding van het tenlastegelegde heeft aangegeven niet meer te willen leven, psychiatrische hulp te wensen en stress te ervaren.
Resumerend is het hof van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is opgetreden, valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de immateriële schade gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,00. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade te worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten op de wijze als in het dictum van dit arrest is bepaald.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 63, 242, 246 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 60 (zestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. J.H. de Krijger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 14 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.