ECLI:NL:GHSHE:2025:566

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.346.061_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing vervangende toestemming verhuizing naar België met verbod om te verhuizen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar België met haar kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, stelde dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege financiële redenen en de beschikbaarheid van een betaalbare woning in België. De vader daarentegen betwistte de noodzaak van de verhuizing en voerde aan dat de moeder in strijd met de waarheidsplicht had gehandeld door niet te melden dat zij al een woning in België had gekocht. Het hof oordeelde dat de moeder niet aannemelijk had gemaakt dat er een noodzaak was om te verhuizen en dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verbood de moeder om met de kinderen naar België te verhuizen, onder verbeurte van een dwangsom. Tevens werd de moeder geboden om, voor zover zij al met de kinderen was verhuisd, terug te verhuizen naar Nederland. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 februari 2025
Zaaknummer : 200.346.061/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/405305 / FA RK 24-2288
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.C. Lang,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. van Coolwijk.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
hierna samen te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] in België, haar toestemming te verlenen om de kinderen in die gemeente in te schrijven en de vader te veroordelen in de proceskosten afgewezen.
2.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 september 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] , België, aan de [adres] en haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in de gemeente [gemeente] in te schrijven;
  • subsidiair: haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] , België, aan de [adres] en te bepalen dat de kinderen in de basisregistratie personen van de gemeente [gemeente] worden ingeschreven ten huize van de vader.
Kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 december 2024, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans de door de moeder opgeworpen bezwaren/grieven te verwerpen en
I. primair:
de moeder te verbieden met de kinderen te verhuizen naar [plaats] , althans een andere woonplaats buiten [plaats] , onder verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- indien zij dit verbod overtreedt;
de moeder te veroordelen om terug te verhuizen naar [plaats] binnen zes maanden, waarbij de kinderen tot de verhuizing bij haar ouders in [plaats] blijven wonen, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dagdeel dat de vrouw weigert terug te verhuizen, met een maximum van € 100.000,-;
de moeder te verbieden met de kinderen naar de woning in [plaats] te gaan, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per dagdeel, met een maximum van € 50.000,-.
subsidiair: te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de man zullen hebben en op zijn adres aan [adres] te [plaats] inschreven zullen staan in de Basisregistratie Personen;
II. de vrouw te veroordelen in de proceskosten;
dan wel een zodanige andere beslissing onder I en II te nemen als het hof in goede justitie vaststelt.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Lang;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Coolwijk;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 augustus 2024.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De ouders zijn van rechtswege gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 februari 2023 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 27 februari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. De ouders zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen. De kinderen zijn in de ene week:
  • van zondag 18.00 uur tot woensdag 18.00 uur bij de moeder en
  • van woensdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de vader.
De kinderen zijn in de andere week:
  • van vrijdag 18.00 uur tot woensdag 18.00 uur bij de moeder en
  • van woensdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader.
3.4.
Partijen hebben in een door de vader gestarte kort-geding procedure op 18 november 2024 overeenstemming bereikt, welke overeenstemming is opgenomen in het proces-verbaal van 28 november 2024. Partijen zijn (onder andere) overeengekomen dat de kinderen tijdelijk worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van de vader in [plaats] en dat de moeder in lijn met de beschikking van 22 augustus 2024 altijd met de kinderen in [plaats] (bij haar ouders) verblijft, met uitzondering van één weekend per zes weken, gedurende welk weekend zij van vrijdag 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur in [plaats] mag zijn met de kinderen.

4.De beoordeling

4.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat niet is komen vast te staan dat de verhuizing naar [plaats] noodzakelijk is. Tijdens de echtscheidingsprocedure heeft de moeder de echtelijke woning verlaten en voor een maximale periode van twee jaren met ingang van 1 december 2022 een overbruggingswoning gehuurd in [plaats] . Per 1 december 2024 is de huur opgezegd en is de moeder met haar huidige partner op zoek gegaan naar een andere woning. De huurwoning is voor € 495.000,- te koop aangeboden. In [plaats] worden verder slechts enkele woningen te koop aangeboden en geen huurwoningen. Deze woningen kunnen de moeder en haar partner niet betalen. Daarom is de moeder net over de grens van België gaan zoeken naar een woning. De huizen in België zijn goedkoper en de financieringsmogelijk-heden zijn beter. De moeder heeft toestemming aan de vader gevraagd om met de kinderen naar [plaats] te mogen verhuizen. Deze wens is met de vader in mediation besproken. De vader is niet akkoord gegaan en gaf alleen toestemming voor een verhuizing naar [plaats] , [plaats] , [plaats] of [plaats] ; dorpen die op ongeveer dezelfde afstand van Soerendonk liggen als [plaats] . De vader heeft aangegeven bereid te zijn een door de moeder in [plaats] te kopen woning te financieren. Afgezien van het feit dat er geen geschikte woningen te koop zijn, wil de moeder voor de financiering niet afhankelijk zijn van haar ex-echtgenoot. [plaats] ligt op 6 kilometer van [plaats] . De moeder heeft aldaar een woning gekocht. Het uitgangspunt van de moeder bij het zoeken naar een woning is geweest dat door de verhuizing de zorgregeling niet zou mogen wijzigen, dat de kinderen in [plaats] naar school kunnen blijven gaan, de kinderen een goed contact met de opa’s en oma’s en andere familieleden kunnen blijven onderhouden, zij naschoolse activiteiten kunnen blijven ondernemen in [plaats] en lid kunnen blijven van de clubjes waar ze lid van zijn. De voorgenomen verhuizing heeft niet tot gevolg dat voor de kinderen een grote wijziging veroorzaakt wordt ten gevolge waarvan de verhuizing onaanvaardbaar is. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft overwogen dat [plaats] in België ligt en dus in een ander land en dat dit een reden is om niet te mogen verhuizen. Evenmin is het begrijpelijk waarom de veronderstelde andere cultuur een belemmering zou zijn. [plaats] kent een grote Nederlandse enclave, er wonen veel Nederlanders en de zorgregeling en dagbesteding van de kinderen wijzigt niet bij de verhuizing. De kinderen zijn geworteld in [plaats] en de verhuizing maakt niet dat de binding met [plaats] afneemt of wijzigt. De afstand is zo beperkt dat vriendjes ook in [plaats] kunnen komen spelen. De duidelijkheid, rust en continuïteit voor de kinderen blijft bestaan. De reisbewegingen betreffen slechts een zeer beperkte afstand. De moeder is bereid de kinderen bij de vader op te halen aan het einde van de zorgmomenten zodat de vader geen extra kosten hoeft te maken. Bovendien is de moeder bereid er aan mee te werken dat de kinderen op het adres van de vader worden ingeschreven. De vader heeft gesteld dat ten gevolge van de verhuizing de rechtsmacht van de Nederlandse rechter verloren zal gaan. In de rechtspraak is een beeld vast te stellen dat er bij een gelijkwaardige co-ouderschapsverdeling geen aanleiding is om te bepalen dat kinderen hun hoofdverblijf bij één van de ouders hebben omdat dat geen recht doet aan de gelijkwaardige rol die de ouders in geval van co-ouderschap vervullen. Gezien het feit dat in het kader van co-ouderschap kinderen twee gewone verblijfplaatsen kunnen hebben, verliest de Nederlandse rechter bij een verhuizing naar België niet zijn rechtsmacht. Ook dit argument gaat dus niet op.
4.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De moeder heeft de vader na de bestreden beschikking bericht dat zij naar België ging verhuizen en haar samen met de kinderen bij haar ouders in [plaats] zou inschrijven. In strijd met de bestreden beschikking heeft de moeder de kinderen eind oktober 2024 meegenomen naar België. De vader is daarop een kort geding gestart. De vader wil(de) voorkomen dat de kinderen op enigerlei wijze hechten aan een huis op een plek waarvan hij vindt, en waarover de rechtbank heeft geoordeeld, dat het niet in hun belang is daar te wonen. Partijen hebben in het kort geding overeenstemming bereikt voor een tijdelijke regeling, welke regeling komt te vervallen op het moment dat het hof uitspraak doet. Het hoger beroep van de moeder dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van deugdelijke grieven en omdat de vader moet gissen naar het exacte standpunt en onderbouwing van de moeder. De vader is het bovendien niet eens met de bezwaren van de moeder tegen de beschikking. De verhuizing is niet noodzakelijk en de vader betwist dat de moeder geen woning in [plaats] kon krijgen. De moeder had haar huurwoning na 1 december 2024 opnieuw kunnen huren. Weliswaar zou dit tegen een hoger maandbedrag zijn, maar omdat zij ging samenwonen en de kosten derhalve kan delen zou de moeder er op vooruit gaan. Bovendien had zij het eerste recht van koop op deze woning. De moeder laat na inzage te geven in haar financiële mogelijkheden. Zij heeft een vermogen van plusminus € 100.000,- in verband met de echtscheiding. Ook de partner van de moeder zal een vermogen hebben: hij woonde tot voor kort bij zijn ouders en werkt al langere tijd met een inkomen van bijna € 50.000 per jaar. De moeder stelt slechts dat zij de huizen in Nederland te duur vindt en dat ze in België meer waar krijgt voor haar geld. De moeder heeft te snel de woning in België gekocht en heeft het niet goed voorbereid of doordacht. Zij heeft niet overlegd met de vader. Partijen hebben een co-ouderschap waarbij de kinderen in één dorp opgroeien en alles in de buurt op loopafstand hebben. Dat [plaats] goed met de auto te bereiken is betekent niet dat dit wenselijk is voor de kinderen. België is een ander land, met een andere cultuur en een ander rechtsstelsel. Welke gevolgen een verhuizing naar België heeft, heeft de moeder niet inzichtelijk gemaakt, bijvoorbeeld met betrekking tot de huisarts, zorgverzekering, aansprakelijkheidsverzekering of toeslagen. Ten aanzien van rechtsmacht kunnen partijen nu het om kinderen gaat de rechtsmacht van de Belgische rechter niet uitsluiten of een forumkeuze maken voor de Nederlandse rechter. Feit is dat de inschrijving van de kinderen een aanknopingspunt is en dat de kinderen onder de streep meer tijd bij de moeder doorbrengen dan bij de vader. Dit maakt dat de Belgische rechter zich bevoegd kan verklaren. De vader moet alsdan in België gaan procederen om de bevoegdheid aldaar te betwisten; dat wil hij niet en dat kan niet van hem worden gevergd. Ook in de toekomst als de kinderen op een moment in België naar school gaan of daar gaan sporten kan de gewone verblijfplaats van de kinderen veranderen.
Inmiddels is duidelijk geworden dat de moeder in eerste aanleg heeft gelogen, althans een relevant feit heeft verzwegen, namelijk dat zij reeds op 13 augustus 2024 een woning in België in eigendom heeft verkregen. De moeder schendt daarmee de waarheidsplicht van art. 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Aan deze schending en eigen richting mag de rechter de gevolgen verbinden die hij geraden acht (ECLI:NL:GHARL:2025:19). De vader meent dat als gevolg hiervan er in de beoordeling van het hof geen rekening mag worden gehouden met het feit dat de moeder al een woning in België heeft of met de financiële gevolgen daarvan. Dit is ook tussen partijen overeengekomen in het kort geding. De vader wil de co-ouderschapsregeling behouden en daarvoor is het noodzakelijk en in het belang van de kinderen dat de moeder weer komt te beschikken over woonruimte in [plaats] . In dat verband verzoekt de vader een verbod voor de moeder om met de kinderen te mogen verhuizen naar [plaats] , de moeder te veroordelen terug te verhuizen naar [plaats] en haar te verbieden om met de kinderen naar haar de woning in [plaats] te gaan. Het is noodzakelijk dat hieraan forse dwangsommen worden verbonden omdat de moeder de uitspraak van de rechtbank met voeten treedt. Het kan niet de bedoeling zijn dat de moeder de verhuizing naar België alsnog "afkoopt" door betaling van de maximale dwangsom. Subsidiair blijft de vader bij hetgeen hij in eerste aanleg reeds heeft verzocht, namelijk dat de kinderen bij een verhuizing met de moeder naar België bij hem ingeschreven moeten blijven. Dit is reeds afgesproken in het kader van het kort geding en de vader wil dat dit definitief wordt. Omdat de moeder de rechtbank in eerste aanleg in strijd met de waarheidsplicht onjuist heeft geïnformeerd en relevante feiten heeft verzwegen en er bovendien sprake is van eigenrichting, is een integrale kostenveroordeling op zijn plaats.
4.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Vanuit de kinderen bezien zou de verhuizing naar [plaats] niet onoverkomelijk zijn binnen de co-ouderschapsregeling van partijen. Echter, de ouders kunnen niet met elkaar overleggen. De moeder heeft keuzes gemaakt en besluiten genomen die dat proces niet bevorderen en die maken dat de communicatie tussen de ouders er niet beter op is geworden. De kinderen hebben belang bij een goede communicatie tussen de ouders. Mogelijk had de verhuizing wel gekund op het moment dat er goed overleg was geweest met de vader en hij was meegenomen in het proces. Wellicht hadden de ouders dan een oplossing kunnen vinden. De moeder geeft aan dat zij dingen heeft uitgezocht, maar dat is niet gecommuniceerd naar de vader. De vader staat er steeds strakker in en vindt dat een verhuizing naar België niet kan. Inmiddels is het overleg-stadium een gepasseerd station. Naar de mening van de raad moet het hoger beroep in het nadeel van de moeder uitpakken.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Wettelijk kader
4.4.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
4.4.2.
Bij een verzoek gegrond op het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 BW neemt de rechter een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 25 april 2008 (LJN:BC5901) geoordeeld dat vooropgesteld dient te worden dat hieruit niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over de gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij de beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht moeten nemen, wat er in een voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen. Omstandigheden die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad een rol kunnen spelen zijn:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • hoe goed de verhuizing is voorbereid en doordacht;
  • de voorstellen die zijn gedaan om de gevolgen van de verhuizing te verzachten;
  • hoe goed de ouders met elkaar kunnen overleggen;
  • hoe vaak er contact plaatsvindt tussen het kind en de niet-verhuizende ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van het kind, zijn mening en in hoeverre hij gewend is aan zijn omgeving of juist aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Het hof benadrukt dat bovenstaande opsomming niet is bedoeld als bepaling van criteria waaraan ieder afzonderlijk moet worden voldaan, maar dat voor de beoordeling een belangenafweging moet worden gemaakt met inachtneming van genoemde omstandigheden.
Verzoeken moeder tot vervangende toestemming verhuizing
4.4.3.
Het staat vast dat de huur van de huurwoning van de moeder in [plaats] per 1 december 2024 is opgezegd en dat de moeder om haar moverende redenen die woning niet wilde kopen. Dat gegeven rechtvaardigt in zoverre dat de moeder zich genoodzaakt zag om met de kinderen te verhuizen. Hoewel het recht van de moeder om haar leven opnieuw vorm te geven in beginsel rechtens gerespecteerd dient te worden, brengt dat op zichzelf niet mee dat de moeder ook genoodzaakt was om te verhuizen naar [plaats] , België. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder uitdrukkelijk bevestigd dat de enige reden om naar [plaats] te verhuizen is gelegen in financiële overwegingen, in die zin dat zij meer waar voor haar geld krijgt bij het kopen van een woning in België dan in Nederland. Het is niet zo, althans dat is niet aannemelijk geworden, dat de moeder géén woning in (de omgeving van) [plaats] dan wel de door de vader genoemde andere suggesties kon kopen of huren. De moeder heeft bevestigd dat zij een woning in [plaats] heeft gekocht omdat ze daar voor relatief minder geld en onder betere financierings-mogelijkheden een woning kon krijgen dan in Nederland. Gesteld noch gebleken is dat de moeder andere – noodzakelijke – redenen had om naar [plaats] te verhuizen, zoals economische of persoonlijke redenen waardoor zij aan de regio van [plaats] verbonden zou zijn. Integendeel. De moeder en haar ouders wonen in [plaats] , waar de moeder ook zelf is opgegroeid, de moeder werkt in [plaats] en haar partner woonde tot voor kort bij zijn ouders in [plaats] en werkt daar ook.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden heeft de moeder dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er een noodzaak bestond om te verhuizen naar [plaats] . De enkele stelling dat het in België makkelijker is een betaalbare woning te vinden, is onvoldoende om de noodzaak van de verhuizing naar [plaats] aan te nemen.
4.4.4.
Daarbij heeft de moeder op geen enkele wijze met voldoende concrete feiten en omstandigheden onderbouwd gesteld in hoeverre zij de (gevolgen van de) verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord. En hoewel de huidige co-ouderschap zorgregeling bij een verhuizing naar [plaats] in stand zou kunnen blijven en de kinderen niet zouden hoeven te veranderen van school, heeft de vader terechte zorgen opgeworpen over de consequenties van een verhuizing naar het buitenland, zoals met betrekking tot toegang tot de huisarts, de zorgverzekering, het ontvangen van toeslagen of sociale voorzieningen, de aansprakelijkheidsverzekering en het mogelijk wijzigen van de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geval van geschillen tussen hen als ouders. Weliswaar heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij kwesties als de huisarts en verzekeringen heeft uitgezocht en dat een verhuizing naar [plaats] geen grote gevolgen heeft, maar ze heeft nagelaten dit voldoende te concretiseren en inzichtelijk te maken noch heeft ze dit met de vader besproken. Ondanks de beperkte reisafstand zal de verhuizing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsook voor de vader dus gevolgen hebben, waarbij duidelijk is dat het de ouders niet lukt om daarover met elkaar in gesprek te gaan om oplossingen te vinden of afspraken te maken. Duidelijk is dat er een groot communicatieprobleem is tussen de ouders en dat de vader op geen enkele manier althans niet tijdig is betrokken in het besluitvormingsproces rondom een mogelijke verhuizing. Er is geen onderling overleg en ook tijdens de overdrachtsmomenten hebben de ouders geen contact met elkaar.
4.4.5.
Voorts staat vast dat de moeder in strijd met de waarheidsplicht van art. 21 Rv de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg onjuist heeft geïnformeerd. De stelling dat ze niet bewust onjuiste informatie heeft gegeven acht het hof niet aannemelijk, te meer nu vaststaat dat de moeder ten tijde van de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft verklaard dat ze dringend op zoek was naar een woning terwijl ze op dat moment al een woning in [plaats] had gekocht. Sterker nog, uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder al op 13 augustus 2024 de woning in (mede) eigendom heeft verkregen. Zij heeft nagelaten hier melding van te maken, ook niet tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Evenmin heeft de moeder op eigen initiatief aan de vader bericht dat ze een woning in [plaats] had gekocht. De moeder is in strijd met de bestreden beschikking en zonder instemming van de vader kennelijk in oktober 2024 met de kinderen naar België verhuisd. Het hof rekent deze handelwijze de moeder aan, te meer nu ze hiermee onnodig extra onrust heeft veroorzaakt voor de kinderen en de strijd tussen haar en de vader heeft verhoogd. Weliswaar verblijft ze thans na de tussen partijen getroffen tijdelijke overeenstemming met de kinderen bij haar ouders in [plaats] , maar dit is ook voor de kinderen een ongewenste situatie, die de moeder welbewust is aangegaan. Nu de ouders in het door de vader aanhangig gemaakte kort geding zijn overeengekomen dat de kinderen voorlopig slechts één weekend per zes weken in België zullen verblijven, kan in ieder geval niet worden aangenomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] inmiddels zijn geworteld in [plaats] .
4.4.6.
Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake is van een noodzaak om naar [plaats] te verhuizen, dat niet gebleken is van een goed voorbereide en doordachte verhuizing en dat bij afweging van alle betrokken belangen het financiële belang van de moeder bij een verhuizing naar [plaats] niet voldoende doorslaggevend is om het verzoek tot vervangende toestemming om met de kinderen naar [plaats] te mogen verhuizen, toe te wijzen. Gelet hierop komt het hof niet toe aan het verzoek van de moeder om de kinderen aldaar of (subsidiair) bij de vader in te schrijven. De grief van de moeder faalt en het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
Verzoeken vader tot verhuisverbod, bevel terugverhuizing en verbod om naar België te gaan
4.4.7.
De vader heeft in hoger beroep ook verzoeken gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de vader toegelicht dat deze verzoeken moeten worden gezien als een vermeerdering van zijn (voorwaardelijke) verzoek in eerste aanleg. Gelet op de nieuwe feiten en omstandigheden, namelijk de omstandigheid dat de moeder reeds met de kinderen is verhuisd, zijn de verzoeken in hoger beroep vermeerderd. De advocaat van de moeder heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt. Gelet hierop zal het hof de verzoeken inhoudelijk beoordelen.
4.4.8.
Het primair onder 1. verzochte zal (deels) worden toegewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het de moeder niet is toegestaan om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] . Hoewel de moeder feitelijk is verhuisd naar [plaats] verblijven de kinderen inmiddels weer met de moeder bij de grootouders in [plaats] als ze niet bij de vader zijn. Daarnaast zijn de kinderen inmiddels ingeschreven op het adres van de vader. Derhalve ligt het verbod tot verhuizing met de kinderen voor toewijzing gereed. Tevens zal de verzochte dwangsom worden toegewezen, zij het dat deze wordt gematigd. Vast staat dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank onjuiste informatie heeft verstrekt, in strijd met de bestreden beschikking heeft gehandeld en feitelijk met de kinderen is verhuisd. Het hof ziet hierin reden voor het opleggen van een dwangsom, waarbij het hof de hoogte zal bepalen op € 50.000,- indien de moeder handelt in strijd met het verbod.
4.4.9.
Slechts voor zover mocht blijken dat de moeder inmiddels (opnieuw) met de kinderen is verhuisd naar [plaats] heeft de vader belang bij toewijzing van zijn primair onder 2. geformuleerde gebod tot terugverhuizing naar [plaats] . Het hof zal dat verzoek in zoverre toewijzen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet het hof tevens aanleiding de verzochte dwangsom toe te wijzen met dien verstande dat deze zal worden gematigd, aldus dat de moeder een dwangsom van € 2.500,- per dagdeel verbeurt indien de moeder niet terugverhuist naar [plaats] met een maximum van € 50.000,-.
4.4.10.
Het onder primair 3. verzochte wordt afgewezen. Een algemeen verbod voor de moeder om met de kinderen naar [plaats] te gaan is te verstrekkend. Dit zou immers betekenen dat de kinderen nimmer in de woning in [plaats] zouden kunnen verblijven. Dat neemt echter niet weg dat de moeder, als gevolg van het verhuisverbod respectievelijk het terugverhuisgebod en het feit dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben, gehouden is om met de kinderen indien zij volgens de zorgregeling bij haar zijn ook in overwegende mate geacht wordt in [plaats] te verblijven.
4.4.11.
Nu de
primaireverzoeken onder 1. en 2. worden toegewezen komt het hof niet toe aan het
subsidiaireverzoek van de vader, waarbij hij, kort gezegd, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem en inschrijving van de kinderen op zijn adres heeft verzocht. Het staat de ouders uiteraard vrij om daar in onderling overleg, gelet op deze beschikking, nadere afspraken over te maken.
4.4.12.
Samenvattend: uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, kort gezegd, dat de kinderen niet mogen verhuizen naar [plaats] . Dat betekent ook dat het de moeder niet is toegestaan om de kinderen in te schrijven op haar woonadres in [plaats] noch bij een huisarts of enige school aldaar. Weliswaar wordt geen algemeen verbod opgelegd aan de moeder om met de kinderen naar [plaats] te gaan, duidelijk is echter dat geen toestemming wordt verleend om daar met de kinderen te gaan wonen althans in overwegende mate te verblijven. Voor zover zij toch met de kinderen is verhuisd wordt zij geboden alsnog terug te verhuizen. Indien de moeder zich niet houdt aan deze beslissing verbeurt zij een dwangsom.
4.4.13.
Het hof begrijpt dat door de aankoop van de woning in [plaats] voor de moeder een lastige situatie is ontstaan. Het ligt op de weg van de moeder en de vader om in overleg te gaan over de vraag wat dit voor de kinderen betekent en zo nodig nadere afspraken te maken omtrent bijvoorbeeld de hoofdverblijfplaats en de inschrijving van de kinderen. Daarbij wordt hen in overweging gegeven al dan niet met hulp via de gemeente in het belang van de kinderen de ontstane communicatieproblemen vlot te trekken.
4.4.14.
Het hof zal de proceskosten compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
4.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de moeder verbieden, uitvoerbaar bij voorraad, om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] , onder verbeurte van een dwangsom. Louter voor zover mocht blijken dat zij toch met de kinderen is verhuisd naar [plaats] wordt zij geboden met de kinderen terug te verhuizen naar [plaats] onder verbeurte van een dwangsom.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2024;
verbiedt de moeder, uitvoerbaar bij voorraad, om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- indien de moeder dit verbod overtreedt;
voor zover de moeder inmiddels is verhuisd met de kinderen naar [plaats] :
gebiedt de moeder, uitvoerbaar bij voorraad, om met de kinderen terug te verhuizen naar [plaats] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dagdeel dat zij dit gebod overtreedt met een maximum van €50.000,-;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en M.L.F.J. Schyns en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.