ECLI:NL:GHSHE:2025:552

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
20-000642-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Oost-Brabant inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in P.I. Rotterdam, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met een verbod uit de Opiumwet. De rechtbank had ook bevolen dat de inbeslaggenomen bestelauto van de verdachte werd onttrokken aan het verkeer. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van vier jaren, terwijl de raadsvrouw pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, maar heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Het hof oordeelde dat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de shopper die hij vervoerde. De verdachte had verklaard dat hij dacht auto-onderdelen te vervoeren voor een kennis. Het hof achtte deze verklaringen ongeloofwaardig, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en afleveren van een materiaal bevattende cocaïne. De strafoplegging werd bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof rekening hield met eerdere veroordelingen en de maatschappelijke impact van drugshandel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000642-24
Uitspraak : 26 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 28 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-226690-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans gedetineerd in P.I. Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde feit ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank bevolen dat de inbeslaggenomen bestelauto van de verdachte wordt onttrokken aan het verkeer.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat - opnieuw rechtdoende - de verdachte voor het primair tenlastegelegde ‘het medeplegen van uitvoeren van tien kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne’ wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest, en dat de inbeslaggenomen bestelauto wordt onttrokken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof ziet aanleiding tot verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen op navolgende wijze.
Bij het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL2100-2023196986-3, zoals vermeld in de bewijsbijlage onder 3 op pagina 10 van het vonnis, wordt de vermelde paginanummering “115-116” in de kop van dit bewijsmiddel gewijzigd in “105-106”, onverkort van bron 1.
Voorts ziet het hof aanleiding het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel 2, zoals vermeld in de bewijsbijlage op pagina 10 van het vonnis te verbeteren door dit te vervangen door het navolgende bewijsmiddel.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2023 (niet eerder genoemde bron, afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 31 augustus 2023 is er een ANPR-hit geweest op een voertuig met kenteken [kenteken 1] . Naar aanleiding van die hit is het voertuig gecontroleerd op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet. Tijdens de controle gaf de bestuurder van het voertuig toestemming het voertuig te doorzoeken en werd er een lege verborgen ruimte aangetroffen. Daarna mochten de bestuurder en het voertuig weer hun weg vervolgen zodat kon worden toegewerkt naar een situatie waarin de verborgen ruimte wel in gebruik was. Vervolgens is er op 6 september 2023 weer een ANPR-hit geweest op voornoemd voertuig, waarna het voertuig kort is gevolgd. Daarbij zijn er waarnemingen gedaan op grond waarvan het vermoeden ontstond dat er op dat moment contrabande (wapens, drugs of grote sommen contant geld) met het voertuig werd vervoerd en door de bestuurder van dat voertuig in een blauwe bigshopper werden overgedragen aan de bestuurder van een vrachtwagen met kenteken [kenteken 2] .
In aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt in de bewijsbijlage op de pagina’s 9 tot en met 14 van het vonnis, komt de bewezenverklaring mede te berusten op de volgende bewijsmiddelen.
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2023 (bron 1, p. 61), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Ik heb de blokken opnieuw verpakt in drie verschillende zakken. Ik heb gekozen om het te verdelen in vijf, vier en één blok.
De nieuwe zaknummers zijn:
  • 00123530 (vijf blokken);
  • 00123529 (vier blokken);
  • 00226862 (één blok).
9. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2023 (bron 1, p. 1-5), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7]:
Ik, [verbalisant 6] , hoorde op 6 september 2023 omstreeks 16:30 uur dat de bestuurder van de bestelauto, Peugeot Expert, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] , parkeerde op het parkeerterrein aan de Doornhoek in Veghel. Het betreffende voertuig heeft vervolgens nog een klein uur rondgereden over het industrieterrein gelegen aan de Doornhoek in Veghel. Hierbij is er continu zicht geweest op het voertuig en heeft het voertuig op verschillende locaties op en rondom het industrieterrein stilgestaan. Omstreeks 17:25 uur hoorden wij dat het voertuig via de Corridor linksaf de Kempkens op reed.
Verbetering van de bewijsoverweging
Mede gelet op hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht ziet het hof aanleiding om de bewijsoverweging van de rechtbank op onderdelen aan te passen of aan te vullen. Omwille van de leesbaarheid vervangt het hof evenwel de gehele bewijsoverweging zoals thans weergegeven onder “B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” op pagina 3 en 4 van het vonnis door onderstaande bewijsoverweging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde medeplegen van de uitvoer van tien kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne kan worden bewezen, onder meer omdat - kort gezegd - de verdachte de shopper met daarin de cocaïne heeft overgedragen aan een internationale vrachtwagenchauffeur en daardoor op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem overgedragen cocaïne vervolgens buiten het grondgebied van Nederland zou worden gebracht.
De raadsvrouw heeft zich ook in hoger beroep op het standpunt gesteld dat verdachte niet de voor het opzettelijk afleveren en vervoeren (en/of andere Opiumwethandelingen) benodigde wetenschap had dat hij (een materiaal bevattende) cocaïne in de shopper aanwezig had en evenmin sprake is van voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid van harddrugs als cocaïne in de shopper en hij dus integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat vrijspraak moet volgen van het primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat in het dossier geen enkel bewijs aanwezig is waaruit volgt dat de verdachte enige informatie had dat de shopper met inhoud een bestemming in het buitenland had. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het relaas van verbalisant ten aanzien van het aantreffen van een verborgen ruimte in de bestelauto voor het bewijs ontoelaatbare conclusies bevat, zodat dit proces-verbaal niet bruikbaar is voor het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 6 september 2023 een shopper (AH-tas) met tien blokken van een materiaal bevattende cocaïne heeft vervoerd van Rotterdam naar Veghel en aldaar heeft overgedragen aan de medeverdachte [medeverdachte] , een Litouwse internationaal vrachtwagenchauffeur. Ter discussie staat of de verdachte wist dat deze harddrugs in de shopper zaten en of het ook zijn opzet was om deze met bestemming buitenland aan de medeverdachte over te dragen.
Vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde
Het hof is - met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had, ook niet in de zin van voorwaardelijke opzet, van de bestemming van de shopper met harddrugs. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij de shopper heeft overhandigd aan de bestuurder van een vrachtwagen met Litouws kenteken, maar uit die enkele omstandigheid volgt niet zonder meer dat de verdachte wist dat de shopper met inhoud door de bestuurder van de vrachtwagen over de Nederlandse grens naar het buitenland zou worden vervoerd, noch dat verdachte daarmee bewust een aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Nu ook overigens geen andere omstandigheden uit het dossier blijken op grond waarvan die wetenschap wel kan worden vastgesteld, is geen sprake van (het medeplegen van) enige vorm van uitvoer van een materiaal bevattende cocaïne en evenmin van een poging daartoe. Om die reden zal het hof de verdachte van zowel het primaire als het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde
De vraagtekens die de raadsvrouw plaatst bij de bevindingen omtrent de eerder in de bestelauto op 31 augustus 2023 aangetroffen verborgen ruimte, laat onverlet dat deze bestelauto in de politiesystemen op basis van die bevindingen van de politie geregistreerd stond als voorzien van een verborgen ruimte. Diezelfde registratie gaf bij de ANPR-hit op 6 september 2023 aanleiding om die hit opvolging te geven, hetgeen uiteindelijk resulteerde in de live-waarneming van de overdracht van de shopper door de verdachte aan de medeverdachte.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de shopper die de verdachte op 6 september 2023 in de bestelauto vervoerde en aan de medeverdachte heeft afgeleverd zo’n tien kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne is aangetroffen. Diezelfde dag heeft de verdachte deze shopper opgehaald in Rotterdam, waarna hij daarmee naar Veghel is gereden en om 16:30 uur arriveerde op het industrieterrein aan de Doornhoek. De verdachte heeft vervolgens nog een klein uur rondgereden over het industrieterrein gelegen aan de Doornhoek in Veghel en heeft op verschillende locaties rondom het industrieterrein stilgestaan. Omstreeks 17:25 uur reed de verdachte de Kempkens op, alwaar hij stopte naast een vrachtwagen die in de berm stond geparkeerd. De verdachte heeft de blauwe shopper vervolgens overgedragen aan de bestuurder van de vrachtwagen.
Ervan uitgaande dat het hoogst onwaarschijnlijk moet worden geacht dat een persoon (volgens de verdachte een kennis) een dergelijke grote hoeveelheid cocaïne met een dito straatwaarde laat vervoeren en afleveren door iemand die niet van de hoed en de rand weet, gelet op de risico’s die daarmee gepaard gaan op verlies of diefstal van deze zeer waardevolle waar, is het niet aannemelijk dat de verdachte niet wist wat hij vervoerde.
De verdachte heeft in verschillende stadia van de strafprocedure verklaringen afgelegd, waarvan de rode draad is dat hij niet wist dat de inhoud van de shopper cocaïne betrof en dat hij dacht auto-onderdelen te vervoeren, omdat de kennis voor wie hij de shopper heeft vervoerd en afgeleverd altijd met auto’s bezig was. Die kennis betrof [betrokkene] . Op 6 september 2023 kreeg hij een telefoontje van [betrokkene] . Hij vroeg om hulp en zei dat er een auto kapot was en hij vroeg de verdachte om een pakketje van Rotterdam naar Veghel te brengen. De verdachte wou hem helpen en zou daarvoor € 250,00 krijgen. Er was hem niets gezegd over de inhoud van de shopper, hij kon niet zien wat erin zat en hij heeft over de inhoud ook geen vragen gesteld.
Het hof acht deze verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij de shopper voor een kennis genaamd [betrokkene] heeft meegenomen omdat hij hem wilde helpen, dat hij dit ook niet direct tegen de politie heeft gezegd en daarbij evenmin gegevens heeft verstrekt met behulp waarvan het bestaan en de precieze identiteit van deze [betrokkene] zou kunnen worden geverifieerd. Immers, op die wijze had onderzoek naar deze [betrokkene] kunnen worden gedaan en had het scenario van de verdachte daarmee mogelijk kunnen worden onderbouwd. Daarbij is het ook opmerkelijk dat als de verdachte al op weg was naar iemand met een kapotte auto in Veghel, hij klaarblijkelijk en om onverklaarbare redenen niet linea recta naar die plek van die auto is gestuurd, maar dat hij in plaats daarvan in Veghel een klein uur rondjes heeft gereden en heeft gewacht op verschillende locaties alvorens hij zich naar de Litouwse vrachtwagen begaf. Nu aldus het door de verdachte geschetste scenario op geen enkele wijze kan worden geverifieerd en ook het dossier ter zake geen enkel aanknopingspunt bevat schuift het hof de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden terzijde.
Gelet op al het voorgaande en vaststellende dat de blokken drugs in de shopper met weinig moeite door het weghalen van de stoffen bedekking (stoffen Action-tasje) zichtbaar waren, kan het niet anders dan dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de harddrugs in de shopper. Het hof acht op grond van het vorenoverwogene overeenkomstig de bewezenverklaring in het vonnis wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde opzettelijk vervoeren en afleveren van een materiaal bevattende cocaïne.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat voor een hoeveelheid cocaïne tussen de 9 en 10 kilogram in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een gevangenisstraf van 36 maanden wordt genoemd. De raadsvrouw heeft zich aldus op het standpunt gesteld dat de verdachte een te hoge straf opgelegd heeft gekregen en heeft verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters plegen te worden opgelegd. Daartoe heeft de raadsvrouw verwezen naar uitspraken van lagere rechters en hof Amsterdam als vermeld in haar pleitnota. Volgens de raadsvrouw zou in geval van verdachte een gevangenisstraf van 24 tot 32 maanden als uitgangspunt moeten worden genomen. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en afleveren van ongeveer tien kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Deze hoeveelheid is van een dusdanige omvang dat deze waar bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is zeer schadelijk voor de gezondheid van degenen die het gebruiken terwijl, gelet op de verslavende werking van deze drug, de consumptie daarvan ook sterk bezwarend is voor de samenleving. Immers gaat dit gepaard met vermogensdelicten die veel drugsverslaafden plegen ter financiering van hun behoefte aan dat middel. Daarnaast leidt de handel in drugs tot verregaande en regelmatig zeer gewelddadige criminaliteit, hetgeen een buitengewoon zorgelijke en corrumperende werking op de samenleving heeft. Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte zich van die gevolgen van zijn handelen niets heeft aangetrokken, maar kennelijk alleen oog heeft gehad voor eigen gewin.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven onherroepelijk is veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Daarin wordt bij een aangetroffen hoeveelheid harddrugs van 9.000 tot 10.000 gram een gevangenisstraf van 36 maanden als uitgangspunt genoemd. In hetgeen de raadsvrouw omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding van dit uitgangspunt in strafmatigende zin af te wijken.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De straf die het hof oplegt, is lager dan door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat het hof een minder zwaar feit bewezen heeft geacht dan de advocaat-generaal.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 26 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.