In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2001, was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en veroordeeld tot een werkstraf voor zware mishandeling. De rechtbank had ook vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. Het Openbaar Ministerie stelde hoger beroep in tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn in deze jeugdzaak, die begon op 20 augustus 2018. De zaak heeft meer dan vijf jaar geduurd, terwijl de redelijke termijn voor jeugdigen maximaal 16 maanden bedraagt. Het hof oordeelde dat deze overschrijding niet kon worden gerechtvaardigd en dat de verdachte hierdoor in zijn recht op een eerlijk proces was geschaad. Het hof verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, waarbij het belang van de verdachte in deze context zwaarder woog dan de belangen van de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.