ECLI:NL:GHSHE:2025:467

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
20-001212-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake diefstal met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 23 april 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden voor diefstal, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De politierechter had ook beslist op de vorderingen van benadeelde partijen, maar de benadeelde partij [benadeelde 2] was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft echter besloten het gehele vonnis te vernietigen, omdat het zich op onderdelen niet kon verenigen met de eerdere uitspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen met braak, waarbij hij respectievelijk een tablet en een rugzak heeft weggenomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en moet een schadevergoeding van € 9,29 betalen aan benadeelde partij [benadeelde 1].

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en heeft schade en overlast veroorzaakt. De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001212-24
Uitspraak : 29 januari 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 april 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken onder parketnummers 03-024199-24 en 03-073044-24, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte telkens ter zake van ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De politierechter heeft tevens beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter bepaald dat de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
De vordering is derhalve in hoger beroep niet langer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis integraal zal bevestigen.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
parketnummer 03-024199-24:hij op of omstreeks 11 juli 2023 te Baexem, gemeente Leudal, althans in Nederland, een tablet, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
parketnummer 03-073044-24
hij op of omstreeks 3 maart 2024 te Horn, gemeente Leudal, een rugzak met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen rugzak onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-024199-24 en in de zaak met parketnummer 03-073044-24 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
parketnummer 03-024199-24:
hij op 11 juli 2023 te Baexem, gemeente Leudal, een tablet, die aan [benadeelde 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
parketnummer 03-073044-24:hij op 3 maart 2024 te Horn, gemeente Leudal, een rugzak met inhoud, die aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
parketnummer 03-024199-24
De raadsman heeft vrijspraak bepleit bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat aangever [benadeelde 3] zijn bedrijfsbus de namiddag voorafgaand aan 11 juli 2023 op de oprit van zijn huis heeft geparkeerd en heeft afgesloten. Toen was alles intact. Op de bijrijdersstoel heeft hij een tablet laten liggen.
Op 11 juli 2023, omstreeks 5.15 uur in de ochtend, werd [benadeelde 3] gewekt naar aanleiding van een afgaand alarm van zijn bedrijfsbus. Hij is direct poolshoogte gaan nemen en heeft vastgesteld dat de rechtervoorruit van de bedrijfsbus vernield was en dat er glasscherven van de ruit in de bestelbus en op de oprit lagen. De tablet van [benadeelde 3] , die op de bijrijdersstoel had gelegen, was weg en hij zag de oplader van de tablet op de oprit liggen. Op de beelden van de camera, die gericht is op de oprit, is te zien dat de dader eerst een voorverkenning doet waarbij hij aan de deurhendel van de bestelbus trekt, weer weg gaat, terugkomt en vervolgens een slaande beweging maakt richting de bestelbus, waarna binnen 4 seconden de alarmlichten van de bus aangaan. De persoon op de camerabeelden wordt later geïdentificeerd als zijnde de verdachte.
Gelet op vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal met braak.
Het verweer van de raadsman behoeft geen bespreking, nu dit niet meer behelst dan de stelling dat verdachte wel in de nabijheid van de bedrijfsbus is geweest maar daaruit niets heeft weggenomen. Dat vindt weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
parketnummer 03-073044-24
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs en heeft daartoe aangevoerd ten eerste dat de wegnemingshandeling niet is gezien en ten tweede dat de verdachte niet de dader is geweest: hij is juist de dader achterna gerend om er voor te zorgen dat de rugzak geretourneerd kon worden aan de rechtmatige eigenaar. Tot slot heeft de raadsman verklaard dat de verklaringen van aangever niet bruikbaar zijn voor het bewijs nu hij verschillend verklaard heeft over het geldbedrag dat in de rugzak aanwezig zou zijn geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat aangever [benadeelde 2] , op het moment dat hij terugliep naar zijn auto, op een afstand van circa 100 à 200 meter, een man in de nabijheid (binnen 2 meter) van zijn auto zag. De man had iets in zijn handen en rende weg op het moment dat hij aangever aan zag komen lopen. [benadeelde 2] heeft verder niemand in de buurt van de rennende man gezien. Kort daarop bleek dat de ruit van het achterportier aan de rechterzijde van de auto kapot was. Op aanwijzing van getuige [getuige] , die een man zag wegrennen bij de auto, is aangever een bospad in gerend alwaar hij de man die hij eerder weg had zien rennen - naar later bleek verdachte - aantrof in het bezit van zijn rugzak en paspoort.
Tijdens een aanvullend verhoor heeft [benadeelde 2] verklaard dat de man (ook) een zwarte tas in handen had, waarvan hij zich pas later realiseerde dat het zijn rugzak was. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 2] , ook niet nu hij verschillend verklaard heeft over het geldbedrag dat in de rugzak aanwezig zou zijn geweest. Het hof bezigt de verklaringen van [benadeelde 2] dan ook tot het bewijs. Het andersluidend verweer wordt verworpen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het geschetste scenario (de verdachte probeerde juist de dader te pakken te krijgen) niet aannemelijk is. Het verweer wordt verworpen. Het verweer dat de wegnemingshandeling niet is waargenomen behoeft geen bespreking nu dit weerlegging vindt in de bewijs-middelen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-024199-24 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in de zaak met parketnummer 03-073044-24 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan 2 diefstallen van goederen uit een voertuig, hetgeen gepaard is gegaan met braak. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van een ander en heeft de slachtoffers schade toegebracht en hen ergernis en overlast bezorgd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het rapport van de reclassering d.d. 17 april 2024, waaruit onder meer volgt dat de verdachte ten tijde van het opstellen van het rapport te kampen had met forse verslavingsproblematiek.
De raadsman heeft ter terechtzitting oplegging van een forse taakstraf bepleit in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en daartoe aangevoerd dat de verdachte een goede weg is ingeslagen, ook ten aanzien van zijn middelengebruik, en dat deze positieve ontwikkeling niet doorkruist moet worden door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf in het geval van diefstal uit een voertuig in het geval van recidive, waarbij het gaat om soortgelijke strafbare feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de veelvuldige recidive van de verdachte en de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, zoals door de verdediging is verzocht, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9,29, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 03-073044-24 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 9,29, bestaande uit materiële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-024199-24 en in de zaak met parketnummer 03-073044-24 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-024199-24 en in de zaak met parketnummer 03-073044-24 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-073044-24 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9,29 (negen euro en negenentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-073044-24 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9,29 (negen euro en negenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 maart 2024.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. M. van der Horst en mr. P. van Etteger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 29 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Etteger is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.