In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 23 april 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden voor diefstal, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De politierechter had ook beslist op de vorderingen van benadeelde partijen, maar de benadeelde partij [benadeelde 2] was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft echter besloten het gehele vonnis te vernietigen, omdat het zich op onderdelen niet kon verenigen met de eerdere uitspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen met braak, waarbij hij respectievelijk een tablet en een rugzak heeft weggenomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en moet een schadevergoeding van € 9,29 betalen aan benadeelde partij [benadeelde 1].
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en heeft schade en overlast veroorzaakt. De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.