ECLI:NL:GHSHE:2025:44

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
20-000920-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep voor poging tot zware mishandeling van politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar door middel van het gooien van vuurwerk. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen van € 250,00. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de camerabeelden van het voorval bekeken en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte opzettelijk vuurwerk naar de politieambtenaar had gegooid. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden beschuldigd van de ten laste gelegde feiten, zowel primair als subsidiair. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling en de bedreiging van de politieambtenaar.

Daarnaast werd de benadeelde partij, die in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding had ingediend, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd. Het hof heeft de benadeelde partij veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft gemaakt, maar deze kosten werden begroot op nihil. Het arrest is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. G.J. Schiffers als voorzitter.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000920-24
Uitspraak : 13 januari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 maart 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-005372-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van ‘poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en is de vordering van de benadeelde partij [aangever] toegewezen tot een bedrag van € 250,00, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot datzelfde bedrag, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en de bepaling dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en te dier zake opnieuw rechtdoende de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat de verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij dientengevolge in de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard;
  • subsidiair -voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen- bepleit dat zal worden volstaan met oplegging van een grotendeels voorwaardelijke taakstraf en zich met betrekking tot de beslissing op de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] (werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Brabant) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (zwaar) vuurwerk, althans een explosief voorwerp, naar/richting die [aangever] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te 's-Hertogenbosch [aangever] (werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Brabant) en/of meerdere (onbekend gebleven) politieagenten door middel van feitelijkheden heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door naar/richting die [aangever] en/of meerdere (onbekend gebleven) politieagenten (zwaar) vuurwerk, althans een explosief voorwerp, te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit gerekwireerd.
Het hof overweegt als volgt.
Evenals in eerste aanleg zijn de tot het procesdossier behorende camerabeelden van het onderhavige voorval ter terechtzitting in hoger beroep getoond en uitgebreid besproken. Anders dan de advocaat-generaal heeft het hof op die beelden niet kunnen vaststellen dat de verdachte opzettelijk vuurwerk naar of in de richting heeft gegooid van [aangever] , zodat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan genoemde verbalisant en evenmin dat de verdachte deze heeft bedreigd op de wijze als in het subsidiair tenlastegelegde feit wordt omschreven. Dat de verdachte aldus een of meerdere (onbekend gebleven) politieagenten zou hebben bedreigd kan op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen evenmin worden vastgesteld.
Het hof heeft bijgevolg niet uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 475,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [aangever] in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 13 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wagemakers is buiten staat dit arrest te ondertekenen